Matthew 22:43

De Zoon van David

Dan is het de tijd en de beurt van de Heer Jezus om het initiatief te nemen en een vraag te stellen. Hij stelt die vraag niet slechts aan een enkele farizeeër, maar aan een hele groep. Zijn vraag plaatst Zijn eigen positie in het licht. Deze vraag is de cruciale vraag waarop ieder mens antwoord moet geven, want hij heeft betrekking op Zijn Persoon als de Christus.

Eerst vraagt de Heer van wie Christus de Zoon is. Op die vraag weten ze het goede antwoord te geven: Hij is de Zoon van David. Dan gaat de Heer verder met vragen stellen over de Christus. Als Hij de Zoon van David is, hoe is het dan mogelijk dat David Hem in de Geest ‘Heer’ noemt? Hoe kan iemand zoon van een persoon zijn en tegelijk door die persoon met eerbied ‘heer’ worden genoemd? Om Zijn vraag te onderbouwen, citeert Hij een woord uit de Schriften die zij zo goed menen te kennen.

Het geciteerde woord slaat ondubbelzinnig op de Messias (Ps 110:1). Dat belijden de farizeeën ook. Ook hier citeert Christus het hele vers om de kracht ervan tot Zijn hoorders te laten doordringen. Dit vers spreekt over de heerlijkheid van de Messias in de hemel, een heerlijkheid die God Hem geeft.

Nadat Hij het vers heeft geciteerd, herhaalt de Heer Jezus Zijn vraag. Zij weten dat de Christus de Zoon van David zal zijn. Maar ze weten niet waarom David Hem in Psalm 110 ‘Heer’ noemt. De oplossing van het probleem is in het begin van dit evangelie gegeven. Hij is “Christus, Zoon van David” (Mt 1:1) en tevens “Emmanuel …, dat is vertaald: God met ons” (Mt 1:23). Als Mens is Hij de Zoon van David, geboren uit Maria, uit het geslacht van David. Tegelijk is en blijft Hij God voor Wie David zich buigt.

De Messias, de Heer Jezus, is God “geopenbaard in het vlees” (1Tm 3:16). Voor wie dit gelooft, is alles duidelijk. Wie dit niet gelooft, leeft in de duisternis. Hoewel Hij de Zoon van David is, moet Hij naar de hemel gaan om het koninkrijk te ontvangen. Terwijl Hij daar op het koninkrijk op aarde wacht, zit Hij aan de rechterhand van God in overeenstemming met de rechten van Zijn uitnemende Persoon: de Heer van David en de Zoon van David.

De farizeeën blijven het antwoord schuldig. Door hun hoogmoed zijn ze blind voor de heerlijkheid van de Persoon Die voor hen staat. Hij heeft al hun vragen beantwoord en daarna Zijn vraag gesteld die zij niet kunnen beantwoorden. De Heer Zelf heeft het laatste woord. Het is buitengewoon ernstig, onderzoekend en indringend. Het is als het oude, vlammende zwaard dat naar alle kanten heen en weer gaat (Gn 3:24) om alles te bewaken wat van God in Zijn Persoon is. Dat zwaard toont ook het hoogste gezag van Hem over Wie zij al de haat van hun hart willen uitgieten.

De nederlaag van Zijn tegenstanders is compleet. Zij zijn uitgepraat. Maar de Heer is nog niet klaar met hen. De tijd is gekomen om deze huichelaars de maskers af te trekken en dat te doen in tegenwoordigheid van het volk dat onder hun invloed staat. Dat doet Hij in het volgende hoofdstuk.

Copyright information for DutKingComments