Matthew 25:14-30

Gelijkenis van de talenten

De Heer voegt er nog een gelijkenis over het koninkrijk der hemelen aan toe. Hij gaat hierbij van de toestand van het hart – dat is het onderwerp van de vorige gelijkenis – over naar de dienst. De bezittingen die deze mens zijn slaven toevertrouwt, zijn geen beeld van de gaven die God in Zijn voorzienigheid geeft, zoals aardse bezittingen. De Heer gaf Zijn dienaren geen aardse bezittingen toen Hij wegging. “Zijn bezittingen” die Hij toevertrouwt, zijn de gaven die hen bekwaam maken te werken in Zijn dienst tijdens Zijn afwezigheid.

Deze gelijkenis lijkt op de gelijkenis van de ponden in het evangelie naar Lukas (Lk 19:12-27). Toch zijn ze verschillend. In het evangelie naar Lukas ontvangt ieder één pond. Daar ligt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. Daarin is geen verschil. In de ijver die aan de dag wordt gelegd, is wel verschil, wat tot uitdrukking komt in de winst en in de beloning. Wie tien ponden heeft gewonnen, krijgt gezag over tien steden en wie vijf ponden heeft gewonnen, krijgt gezag over vijf steden. Hier in het evangelie naar Mattheüs gaat het over de soevereiniteit en de wijsheid van God. Hier krijgt ieder een verschillend aantal talenten, naar de soevereiniteit en wijsheid van God. Maar hier is de beloning gelijk voor hen die trouw hebben getoond in het gebruik van de talenten.

Ieder heeft een eigen bekwaamheid, een natuurlijke gave. Door deze bekwaamheid is ieder geschikt voor de dienst waarin hij gebruikt zal worden. Er is daarbij nog een gave van genade nodig om de dienst te vervullen die is opgedragen. Trouw in de vervulling van de dienst is het enige waar het om gaat. Wat de getrouwen van de ontrouwen onderscheidt, is het vertrouwen in de Meester.

De slaaf met de vijf talenten gebruikt zijn talenten goed. Hij wint er honderd procent bij. De slaaf met de twee talenten gebruikt zijn talenten ook goed. Ook hij wint er honderd procent bij. De slaaf met het ene talent doet er ook iets mee. Maar wat hij doet, is niet wat zijn heer hem heeft opgedragen. Hij graaft in de grond en verbergt het geld “van zijn heer”. Het is niet zijn eigen geld. Hij wil het niet gebruiken. Hij is ongehoorzaam en lui.

“Na lange tijd” komt de heer terug. Deze ‘lange tijd’ is nodig om de volharding en trouw van de slaven op de proef te stellen. Als de heer terug is, houdt hij afrekening met hen. De slaaf met de vijf talenten komt bij hem, neemt de winst mee en toont die aan zijn heer. De beloning van de heer is een bijzondere waardering voor zijn hele dienst. Hij heeft “voortreffelijk” gehandeld en daardoor bewezen dat hij een “goede en trouwe” slaaf is. Hij is goed omdat hij het goede heeft gedaan. Hij is trouw omdat hij heeft gedaan wat zijn heer heeft gezegd.

Het is maar weinig waarover hij trouw is geweest, al was het misschien nog zo groot in de ogen van anderen. We moeten rekenen naar de rijkdom van de heer en niet naar wat anderen hebben. De beloning is dat de heer hem over “veel” zal stellen. Dat wat ‘veel’ is, zal hij vinden in ‘de vreugde van zijn heer’, waarin hij binnen mag gaan.

Ook hij die de twee talenten heeft ontvangen, komt bij zijn heer en brengt de winst voor zijn heer mee. Omdat de slaaf met de twee talenten net zo “voortreffelijk” heeft gehandeld en daardoor heeft bewezen dat hij net zo’n “goede en trouwe” slaaf is geweest als de slaaf met de vijf talenten, krijgt hij dezelfde beloning. Hij die de vijf en hij die de twee talenten heeft ontvangen, gaan op gelijke wijze de vreugde in van de Meester Die ze hebben gediend. Ze hebben Hem in Zijn ware hoedanigheid als een goede Meester gekend en gaan Zijn volle vreugde in.

De boze en luie slaaf

Het contrast tussen de slaaf met het ene talent en de beide andere slaven is groot. De slaaf met het ene talent komt ook bij zijn heer, maar zijn verhaal is heel anders. Hij spreekt de heer aan als een harde meester. Hij heeft dingen van zijn heer waargenomen en daaraan zijn eigen volkomen misplaatste conclusie verbonden. Hij heeft zijn heer beoordeeld vanuit een ongehoorzame en luie houding. Dan word je wel bang. Vanuit zijn bangheid heeft hij het talent van zijn heer veracht. Hij hoefde het niet toen hij het kreeg en hij wil het nog steeds niet. Hij brengt het bij zijn heer om het als een waardeloos en zelfs verachtelijk talent weer bij hem in te leveren.

De heer kwalificeert de slaaf als boos en lui. Hij is een “boze” slaaf omdat hij niet heeft gedaan wat zijn heer heeft gezegd. Hij is een “luie” slaaf omdat hij er ook geen enkele moeite voor heeft gedaan. Hij stelde zijn eigen belang boven dat van zijn heer. De heer zegt tegen hem dat de kennis die hij van zijn heer meent te bezitten hem tot een verstandig handelen had moeten brengen. Dan had hij dat geld in elk geval niet in de grond gestopt, maar naar de bank gebracht. Het had dan in elk geval nog rente opgeleverd. Maar mensen die boos en lui zijn, komen tot verkeerde conclusies en die conclusies zetten hen aan tot een verkeerd handelen.

De heer bepaalt dat het ene talent moet worden gegeven aan hem die er tien heeft. De heer laat hem de winst van de vijf houden en hij krijgt er nog eentje extra bij. Aan hem is dat ene talent beter besteed. Naar dit beginsel handelt de Heer altijd. Wie heeft en daar trouw mee handelt, krijgt er meer bij en komt tot overvloed. Wie niet heeft, van hem wordt genomen wat hij meent te bezitten. Wat hij heeft, bezit hij ten onrechte. Het is niet zijn eigendom, want het is van zijn heer die het hem heeft gegeven om daarmee te handelen.

De slaaf wordt in de buitenste duisternis geworpen vanwege zijn nutteloosheid. Hoe erg is het om nutteloos te zijn. We kunnen ons misschien wel eens nutteloos voelen, maar we zijn het niet. Daarom is deze gelijkenis een aansporing om te werken met wat de Heer ons heeft gegeven. Wie meent dat hij ‘slechts’ één talent heeft ontvangen, moet extra waakzaam zijn voor het gevaar boos en lui te zijn. De Heer deelt in Zijn vrijmacht uit en het is de liefde voor de Heer die motiveert om met elk talent dat we van Hem hebben gekregen voor Hem te werken.

De buitenste duisternis is de plaats die het verst van God verwijderd is. God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. In die buitenste duisternis is de mens volkomen aan zichzelf overgelaten, zonder één lichtstraal. Hij kan daar alleen huilen en zijn tanden knarsen vanwege de wroeging dat hij tijdens zijn leven boos en lui is geweest. Die wroeging zal hem eeuwig kwellen.

Copyright information for DutKingComments