Matthew 25:36

Het oordeel over de schapen

De Heer richt eerst het woord tot hen die aan Zijn rechterhand zijn, de schapen. Hij noemt hen “gezegenden van Mijn Vader”. Dat moet hen welluidend, maar ook verrassend in de oren hebben geklonken. Zij mogen komen om het koninkrijk te beërven. Ze zullen erdoor overweldigd zijn. Ze horen dat ze erfgenamen zijn en dat ze iets krijgen wat al “van [de] grondlegging van [de] wereld af” voor hen bereid is. Dit is altijd het voornemen van God geweest met de aarde, dit heeft Hem altijd voor ogen gestaan.

De Heer vertelt hun waarom ze deze zegen krijgen. Ze hebben namelijk iets aan Hem gedaan. Al de dingen die Hij opnoemt, hebben te maken met een situatie van nood, ellende en eenzaamheid. Hij noemt een voor een alles op. Hij zegt niet heel algemeen in één woord dat ze goed voor Hem zijn geweest, maar Hij zegt wat ze Hem hebben gedaan. Als de Schepper voorziet Hij anderen van eten en drinken en zorgt Hij voor onderdak. Zijn zorg strekt zich zelfs uit tot de vossen en de vogels van de hemel (Mt 8:20). Maar als Mens heeft Hij Zich afhankelijk gemaakt van de zorg van mensen voor Hem.

Hij heeft honger en dorst gehad en is als een vreemdeling op aarde geweest. En de schapen hebben Hem voorzien van eten en drinken en onderdak. Ook toen Hij naakt was en ziek en in de gevangenis, hebben zij Hem gekleed en bezocht en moeite gedaan om bij Hem te komen. Kleding en onderdak bieden bescherming. Hij was zonder bescherming. Dat hebben zij Hem geboden. Ziekte en gevangenschap beperken een mens in zijn vrijheid om te gaan en te staan waar hij wil. In die beperkingen zijn de schapen naar Hem toe gekomen.

Overigens zien we hier dat de Heer heeft deelgenomen aan de gevolgen van de zonde, waaronder ook ziekte. Niet dat Hij Zelf ziek is geweest, maar Hij heeft Zich met hen die ziek zijn vereenzelvigd en de ziekte gevoeld en gedragen (vgl. Mt 8:17). Ziekte is geen zonde. Hij zegt “Ik was ziek” op dezelfde manier als waarop Hij honger en dorst heeft geleden. Dit betekent dat ziekte niet iets is wat in de verlossing is opgesloten en daarom zou moeten worden bestreden. De gevolgen van de zonde, waaronder ziekte, moeten we dragen en Hij helpt ons die te dragen.

De schapen die hier “de rechtvaardigen” worden genoemd, beroemen zich nergens op. Integendeel. Verbaasd vragen ze wanneer ze Hem hongerig en dorstig hebben gezien en Hem toen eten en drinken hebben gegeven. Dat herinneren ze zich helemaal niet. Ze gaan de rij langs die Hij heeft genoemd en herkennen van geen enkele weldaad die Hij heeft genoemd dat zij die Hem hebben gedaan. Ze weten er niet van dat ze Hem ooit gastvrij in huis hebben opgenomen of dat Hij naakt was en dat zij Hem hebben gekleed. Evenmin kunnen ze zich herinneren dat ze Hem ooit ziek of in de gevangenis hebben gezien en dat ze toen bij Hem zijn gekomen.

De Heer maakt hun duidelijk dat Zijn broeders en Hij een zijn. Alles wat ze zelfs aan de geringste van Zijn broeders hebben gedaan, hebben ze Hem gedaan. Hij heeft Zijn broeders uitgezonden in een tijd van grote verdrukking om het evangelie van het koninkrijk te prediken. Ze hebben dat gedaan onder de zwaarste omstandigheden van beproeving en vervolging. En deze volken hebben Zijn broeders opgenomen en voorzien van het nodige. Deze daad bewees dat zij Hem ontvingen Die hen had gezonden. De schapen, zij die de dienaren hebben ontvangen, hebben daardoor deelgenomen aan hun beproevingen en verdrukkingen.

Als bewijs van Zijn waardering en de waardering van de Vader geeft de Heer hun het koninkrijk als erfenis. We zien hier hoe hoog Zijn waardering voor hun werk is. We zien hier ook hoe groot Zijn liefde is voor Zijn trouwe dienaren die Hij heeft uitgezonden. Het bewijs daarvan zien we in het feit dat Hij de volken tot wie het getuigenis is gezonden, oordeelt naar het wel of niet ontvangen van de dienaren alsof het Hemzelf betrof.

Copyright information for DutKingComments