Matthew 26:39

Gethsémané

Nadrukkelijk wordt de plaats genoemd waar de Heer met Zijn discipelen komt: Gethsémané. Dat betekent ‘olijvenpers’. Hij wijst Zijn discipelen een plaats aan om te gaan zitten. Zij mogen rusten. Hij gaat heen om de zwaarste gebedsstrijd ooit te strijden.

Hij neemt drie discipelen verder mee de tuin in: Petrus, de voornaamste, en de twee zonen van Zebedeüs, dat zijn Johannes en Jakobus. Johannes en Jakobus worden niet met name genoemd, maar aangeduid als “de twee zonen van Zebedeüs”. In Mattheüs 20 worden ze ook niet met name genoemd, om ook daar hun afkomst te benadrukken (Mt 20:20). Daar vragen ze op grond van hun afkomst om dingen die hun niet toekomen. Dadelijk zal blijken dat ze op grond van hun afkomst ook niet met de Heer kunnen waken.

Terwijl Hij verder gaat, ziet Hij wat Hem te wachten staat en dat maakt Hem bedroefd en heel bang. Hij maakt hen deelgenoot van Zijn droefheid, maar niet van Zijn angst, en doet een beroep op hun medegevoel. Hij vraagt hun met Hem te waken op de plaats waar ze nu aangekomen zijn.

Dan laat Hij ook de drie discipelen achter. Het laatste stukje, “iets verder”, gaat Hij alleen. Dat stukje kan geen mens Hem volgen. Dan valt Hij op Zijn aangezicht. Hij ziet de volle verschrikking voor Zich van wat Hem op het kruis te wachten staat. Wat hier gebeurt, wordt in Hebreeën 5 beschreven (Hb 5:7). De Heer drinkt hier de beker niet, maar deze staat Hem voor ogen. Op het kruis dronk Hij de beker gevuld met de toorn van God toen Hij voor ons tot zonde werd gemaakt en door God verlaten werd, wat Hij tot in het diepst van Zijn ziel voelde.

Het is onmogelijk dat Hij er naar zou kunnen verlangen met de zonde in aanraking te komen. Het was een afschuw voor Zijn ziel. Het is Zijn volmaaktheid dat Hij de Vader vraagt die drinkbeker aan Hem voorbij te laten gaan. Even volmaakt is Zijn onderwerping aan de wil van de Vader. Als wij gered moesten worden, als God verheerlijkt moest worden in Hem Die onze zaak op Zich had genomen, moest de beker Hem niet voorbijgaan.

Na dit gebed staat Hij op en gaat naar hen aan wie Hij heeft gevraagd met Hem te waken. Ze zijn in slaap gevallen. Zolang heeft Zijn gebed toch niet geduurd? Ze hebben echter geen besef van de ernst van wat hun Heer te wachten staat. Ze hebben hun eigen gedachten over alles wat met Hem in verbinding staat. De Heer herinnert Petrus met een zachte berisping aan zijn valse zelfvertrouwen en stelt hem zijn zwakheid voor ogen. Maar Petrus is te zeer van zichzelf vervuld om daar zijn voordeel mee te doen. Hij ontwaakt uit zijn slaap, maar zijn zelfvertrouwen is niet geschokt. Een droeviger ervaring is nodig om hem daarvan te genezen.

Terwijl de ziel van de Heer zo bezig is met de afschuwelijkheid van de zonden die Hij zal moeten dragen en met de verschrikking van Gods oordeel daarover, denkt Hij toch aan het welzijn van de discipelen. Hij zegt tegen hen dat ze moeten waken en bidden met het oog op henzelf. Hij vraagt niet meer om aan Hem te denken. Wel weet Hij dat het geen onwil van hen is. Hun geest is gewillig, maar ze zijn zich nog o zo weinig de zwakheid van het vlees bewust.

We kunnen niet anders dan hier met bewondering naar de Heer kijken. We zien Zijn angst voor de vooruit gesmaakte beker die Hij voor Zich ziet als Hij die voorstelt aan Zijn Vader, maar die nog niet drinkt. We zien hoe Hij Zich vervolgens in volkomen rust tot Zijn discipelen wendt om daarna weer terug te keren naar dezelfde verschrikkelijke geestelijke strijd die Zijn ziel beangstigt.

Dat Hij nog een keer bidt, is een bewijs te meer van Zijn volmaaktheid en de volmaakte afschuw die Hij van de zonde heeft. Hij zoekt niet een uitweg om de beker niet te hoeven drinken. Hij voegt Zich naar de wil van God. Hij zoekt niet de instemming van de Vader, alsof Hij niet zou weten wat Diens wil is. Het gaat Hem er niet om te vragen of Hij van Zijn opdracht ontslagen zou kunnen worden, maar Hij zoekt als Mens de volkomen ondersteuning van Zijn Vader.

Opnieuw staat Hij van het gebed op en komt bij Zijn discipelen die Hij opnieuw in slaap vindt. Ze zijn niet in staat met Hem te waken. Hij maakt hen dit keer niet wakker. Hij verlaat hen. Hij is ook in Zijn afhankelijkheid Goddelijk volmaakt. Daarom gaat Hij opnieuw, voor de derde keer, in gebed. Hij zoekt niet naar andere woorden. Hij zoekt ernaar het hele gewicht van wat Hem wacht bij Zijn Vader te brengen.

Nadat Hij de strijd heeft gestreden, is er volmaakte rust. Hij gaat naar Zijn discipelen en zegt tegen hen dat ze nu verder kunnen slapen, dat wil zeggen dat ze niet meer hoeven te waken. Hij overziet de toekomst en gaat die in volmaakte rust tegemoet. Hij is er klaar voor om het grote werk te verrichten. Hij kent volmaakt elk facet van alles wat Hem te wachten staat. De eerste handeling daarvan staat voor de deur. Het is voor Hem geen verrassing dat Judas eraan komt, die Hij veelzeggend aanduidt als “hij die Mij overlevert”.

Copyright information for DutKingComments