Matthew 6:1-2

Gerechtigheid

In dit hoofdstuk gaat het niet meer om het christelijke beginsel in tegenstelling met de wet zoals in Mattheüs 5, maar om onze Vader met Wie wij te doen hebben in het verborgene. De uitdrukking “uw Vader” komt hier meer dan tien keer voor. De discipelen worden in een persoonlijke verbinding met de Vader gebracht. Hij begrijpt ons, ziet alles wat in en om ons heen gebeurt, luistert naar ons en geeft ons raad. Uit alles blijkt dat Hij de diepste belangstelling voor ons heeft.

In het vorige hoofdstuk gaat het om de aard van de gerechtigheid. In dit hoofdstuk gaat het om het doen van gerechtigheid. Daarbij wijst de Heer op het grote gevaar dat wij gerechtigheid doen voor het oog van de mensen, om hun waardering en erkenning te krijgen. Dat is niets anders dan huichelarij.

De Heer gaat op drie vormen van gerechtigheid in die gemakkelijk worden gedaan om daardoor eer van mensen te oogsten. Hij spreekt over het doen van gerechtigheid in de vormen van weldadigheid (Mt 6:2-4), bidden (Mt 6:5-15) en vasten (Mt 6:16-18). Bij uiterlijk vertoon kunnen deze vormen indruk maken op mensen, maar niet op God. God zoekt waarheid in het binnenste. Het loon dat de Vader uitkeert, ontvangen we in het vrederijk. Dat verspelen we als we dingen doen voor het oog van de mensen.

Bij weldadigheid gaat het om onze houding tegenover onze medemensen, bij gebed om onze houding tegenover God en bij vasten om onszelf. Het is als bij de genade die ons onderwijst dat wij “ingetogen, rechtvaardig en Godvruchtig zouden leven” (Tt 2:12). ‘Ingetogen’ ziet op onze innerlijke houding, ‘rechtvaardig’ zijn we tegenover onze medemensen en Godsvrucht tonen we ten opzichte van God.

Weldadigheid

De Heer gebruikt ook in dit hoofdstuk steeds de woorden “Ik zeg u”. Hij spreekt met gezag en leert hun niet als hun schriftgeleerden.

De farizeeën geven hoog op van hun weldadigheid. Dat doen ze in de synagogen, waar ze onderwijs geven, en ook in het openbaar. De Heer noemt hen “huichelaars”. Deze mensen hebben geen oog voor God. Het gaat hun alleen om de bijval en lof van hun medemensen. Die krijgen ze dan ook en daarmee wordt gelijk hun loon uitgekeerd. Uitgesteld of toekomstig loon hoeven ze niet meer te verwachten.

Nadat de Heer op de verkeerde vorm van het bewijzen van weldadigheid heeft gewezen, laat Hij zien wat de goede manier is. Bij geven gaat het erom dat het gebeurt voor het oog van de Vader. Ook al weet niemand ervan, de Vader ziet het, waardeert het en zal het belonen.

Ook mag de linkerhand niet weten wat de rechter doet. Dat wil zeggen dat we ook niet moeten geven om er zelf een goed gevoel door te krijgen. We zullen het niet aan anderen zeggen, maar we zijn toch wel trots op onszelf dat we iets hebben gegeven. Alles moet gebeuren met het oog op en voor het oog van de Vader en niet voor dat van mensen, zelfs niet voor ons eigen oog. Wat gebeurt zonder dat mensen het weten, zal in de toekomstige dag openlijk beloond worden.

Copyright information for DutKingComments