Matthew 6:19-34

Schatten in de hemel

Het laatste deel van dit hoofdstuk (Mt 6:19-34) gaat over aards bezit en de noodzakelijke dingen van het leven. De Heer geeft daarvoor de nodige vermaningen vanwege de diepe neiging in ieder mens om aardse schatten na te jagen. De vermaning om geen schatten op aarde te verzamelen staat tegenover de aansporing om weldadigheid te doen waarover de Heer in het begin van dit hoofdstuk spreekt.

Er zijn twee redenen om het hart niet op aards bezit te zetten. Die redenen zitten in de twee manieren waarop we onze schatten kunnen kwijtraken. In de eerste plaats kunnen ze worden bedorven door natuurkrachten die wij niet in de hand hebben. In de tweede plaats kunnen gewelddadige mensen ze van ons roven. We kunnen nog zo ons best doen ons tegen beide te verweren, maar een houdbaarheidsdatum van ons bezit is niet te garanderen.

De Heer wijst op andere schatten, die niet aan bederf onderhevig zijn en die niet van ons kunnen worden gestolen. Dat zijn de schatten in de hemel. Deze schatten zijn verbonden met Hem, “in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn”, dat is Hij Zelf (Ko 2:3). Wat we daarvan verzamelen door ons bezig te houden met de dingen die boven zijn (Ko 3:1-2), is van eeuwige, onverwoestbare waarde.

Als we de Vader in de hemel werkelijk kennen, hebben we onze schat in de hemel en is ons hart ook daar. We hebben slechts één hart en dat is bij het voorwerp dat het hart het meest waardeert.

De lamp van het lichaam

Om de schat in de hemel op zijn juiste waarde te schatten hebben we een eenvoudig oog nodig. Ons oog is een lamp. Het oog is zelf geen lichtbron, maar het vangt het licht op en geeft het door aan het lichaam. Dan weten de ledematen wat ze moeten doen. Met het oog op de schat in de hemel kunnen we het gebed bidden dat ook Paulus bad. Hij bad voor de gelovigen te Efeze om verlichte ogen van het hart (Ef 1:18), zodat zij de rijkdommen van de hemel zouden kunnen leren kennen.

Naambelijders, zij die zeggen een verbinding met de Heer Jezus te hebben, maar Hem niet als hun leven hebben, beroemen zich erop licht te hebben. Maar hun oog is boos. Zij hebben geen schat in de hemel, maar verzamelen schatten op aarde. Het licht dat zij zogenaamd bezitten, is in werkelijkheid duisternis. Wie zich aanmatigt licht te bezitten, bevindt zich in de grootst mogelijke duisternis. Zo iemand sluit zich volledig af voor Gods licht.

God of Mammon

Het is niet mogelijk schatten in de hemel te verzamelen als ons oog heen en weer zweeft tussen de schatten van de hemel en de schatten van de aarde. God en Mammon zijn twee heren die gediend willen worden. God wil dat we Hem dienen en Hij heeft er recht op. Mammon, de god van het geld en de rijkdom, wil ons verleiden hem te dienen. Het is een onmogelijkheid dat beide tegelijk worden gediend.

Veel christenen menen dat het kan en proberen het ook. De Heer Jezus zegt hier dat het niet kan. God en Mammon sluiten elkaar volledig uit, ze staan volkomen tegenover elkaar. Wie zegt dat hij God dient, terwijl uit zijn leven blijkt dat hij voor de aardse dingen leeft, verloochent zijn verhouding tot God. In de praktijk zullen de aardse dingen steeds meer terrein winnen en zal dus het leven tot eer van God steeds meer terrein verliezen.

Bezorgdheid

In deze verzen gaat het niet over de gevaren van de rijkdom, maar over de zorgen van het leven. We kunnen dit verbinden met het gebed “geef ons vandaag ons toereikend brood” (Mt 6:11). De zorgen van het leven kunnen ons evenzeer in beslag nemen als het verzamelen van schatten. Het gevaar van bezorgdheid betekent niet dat we niet zouden moeten zorgen voor bijvoorbeeld ons gezin, maar dat we over ons gezin inzitten en erover gaan piekeren. De zorgen van het leven mogen we op de tweede plaats zetten in het vertrouwen dat de Heer zal voorzien in wat we nodig hebben. Hij voorziet toch ook in alles wat nodig is voor de natuur?

De Heer nodigt ons uit eenvoudig naar de vogels te kijken. Ze komen allemaal aan hun kostje omdat onze hemelse Vader ze voedt. Wij mogen weten dat we in belangrijkheid de vogels ver te boven gaan. Als we ons dat bewust zijn, valt de zorg voor voedsel weg. Hetzelfde geldt voor de lengte van ons leven, dat wil zeggen onze levensduur, en onze kleding. Om de zorg daarvoor niet te overdrijven nodigt Hij ons uit naar de lelies en het gras te kijken. Als we zien hoe God daarmee omgaat en wat ermee gebeurt als ze uitgebloeid zijn, kan de last voor deze dingen van ons afvallen. De Heer stelt Zijn discipel gerust, hij hoeft zich geen zorgen te maken over eten of drinken of kleding.

De mensen van de wereld hebben niets anders om zich druk over te maken. Zij hebben geen schat in de hemel en geen Vader in de hemel en leven alleen voor het aardse genot. Het gaat om de gerichtheid op een andere wereld. In dat licht verdwijnt het belang van eten en drinken en kleding. Om de juiste keus te maken moet het oog gericht zijn op wat onzichtbaar, eeuwig en hemels is. Anders wordt er gekozen voor wat zichtbaar, tijdelijk en aards is.

Een discipel van de Heer mag weten dat zijn hemelse Vader weet dat hij al die zichtbare, tijdelijke, aardse dingen nodig heeft en dat Hij daar ook voor zal zorgen. De eerste zorg van een discipel kan daarom – en dat behoort ook zo te zijn, want dat is zijn opdracht – uitgaan naar het koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid. Het zoeken van het koninkrijk van God betekent het zich helemaal ten dienste daarvan stellen. Het is het erkennen van de heerschappij van de Heer Jezus over alle terreinen van het leven. Het is dat doen wat Hij zegt en dat zeggen wat Hij wil en daarheen gaan waar Hij wil dat we gaan. Het zoeken van Gods gerechtigheid is het zoeken naar de rechte weg die God wijst om die te gaan en die Christus ons is voorgegaan.

Als wij God dienen Die onze hemelse Vader is, vallen wij onder Zijn waakzame en vriendelijke zorg. Onze hemelse Vader kent al onze behoeften en trekt ze Zich aan. We kunnen dan ook helemaal vrij zijn van angstige zorgen en een volstrekt vertrouwen hebben in Zijn liefdevolle zorg.

De Heer zegt nog eens dat we niet bezorgd hoeven te zijn, ook niet voor morgen. Het heeft ook helemaal geen zin om in te zitten over wat morgen kan komen. We hebben genoeg aan het kwaad van de dag die we nu beleven. We hoeven de zorgen die er morgen eventueel kunnen zijn, niet nu al naar ons toe te halen. Als morgen gekomen is, is de zorg mogelijk al verdwenen. En als de zorg er nog is, dan is God er ook.

Copyright information for DutKingComments