Matthew 8:5-13

De hoofdman van Kapernaüm

De hoofdpersoon in deze gebeurtenis is een heidense hoofdman die een opmerkelijk geloof in de Heer Jezus blijkt te hebben. Zijn geloof wordt openbaar naar aanleiding van een van zijn knechten die verlamd thuis ligt, terwijl hij hevige pijn lijdt. De hoofdman zoekt de Heer op en smeekt Hem ten behoeve van zijn knecht. De situatie van de knecht illustreert dat de zonde iemand totaal kan verlammen en tegelijk enorme pijn veroorzaakt. Evenals in de vorige gebeurtenis is ook hier geen mens die uitkomst kan bieden. De hoofdman ziet in dat alleen de Heer Jezus kan helpen. Van de knecht kan geen enkele activiteit uitgaan. Zo kunnen ook wij Christus aanlopen en smeken ten behoeve van anderen die daartoe zelf niet in staat zijn.

De Heer antwoordt welwillend op de smeekbede van de hoofdman. Hij wil komen en hem genezen. Dan blijkt het bijzondere zicht dat de hoofdman op zichzelf en op de Heer heeft. In vergelijking met de Heer voelt hij zich onwaardig dat Hij een stap bij hem door de deur zou zetten. Tegelijk ziet hij de grote macht van de Heer in Zijn woord. Daarop doet hij een beroep. Hij hoeft niet te komen, want Hij is ook in staat om door Zijn woord vol macht te genezen (Ps 107:20). Hij hoeft niet lichamelijk ergens aanwezig te zijn, want Hij is de Alomtegenwoordige. Terwijl Hij met de hoofdman staat te praten, is Hij ook bij zijn knecht.

In wat de hoofdman van zichzelf zegt, blijkt enerzijds zijn onderworpenheid aan anderen en anderzijds dat anderen weer aan hem onderworpen zijn. Die anderen die aan hem onderworpen zijn, kan hij met een woord gebieden iets te doen en zij gehoorzamen hem. Dat herkent hij ook bij de Heer Jezus. Ook Hij staat onder het gezag van een Ander, God, en Hij kan anderen bevelen en wordt gehoorzaamd.

Wat de hoofdman zegt, maakt indruk op de Heer Jezus. Dit is een geheimenis dat de heerlijkheid van Zijn Persoon steeds groter maakt. Dit geloof van de hoofdman wordt door Christus Zelf in hem gewerkt. Tegelijk is het zo, dat Hij het geloof van de hoofdman ziet als iets van hemzelf. Zijn verwondering wordt vooral veroorzaakt door het feit dat het een heidense hoofdman betreft en niet iemand van Zijn eigen volk. Hij moet zelfs constateren dat Hij een dergelijk groot geloof in Israël niet heeft gevonden.

Het geloof van de heidense hoofdman is kenmerkend voor allen die geloven en niet tot Israël behoren. Israël zal pas geloven als zij de Messias zien en Hij hen aanraakt. Die aanraking is er bij de melaatse (Mt 8:3) en ook in de volgende geschiedenis, bij de schoonmoeder van Petrus (Mt 8:15). Het geloof van de heidenen wordt gekenmerkt door geloof in Zijn Woord zonder dat Hij lichamelijk aanwezig is. Door dit geloof zullen velen van de einden van de aarde deel krijgen aan de heerlijke zegeningen van het koninkrijk der hemelen, samen met Abraham, Izaäk en Jakob. De Heer stelt Zich daarvoor met de uitspraak “Ik zeg u echter” persoonlijk garant.

Ditzelfde “Ik zeg u echter” geldt ook voor de keerzijde. Zo zeker als de gelovige heidenen deel krijgen aan het koninkrijk, zo zeker zullen zij voor wie het oorspronkelijk is bedoeld er vanwege hun ongeloof geen deel aan hebben. Velen van de arme heidenen zullen komen om in het koninkrijk der hemelen aan te liggen met de vaders die door het Joodse volk worden vereerd als de eerste vaders van de erfgenamen van de belofte.

De kinderen van het koninkrijk zullen daarentegen in de buitenste duisternis zijn. In plaats van in het licht en de zegen gevoerd te worden zullen zij worden uitgeworpen in een totaal tegengestelde plaats. In de buitenste duisternis zullen ze huilen vanwege de pijnen en de tanden knarsen vanwege de wroeging om de verspeelde zegen.

Copyright information for DutKingComments