Matthew 9:29

Genezing van twee blinden

De Heer gaat weer verder. Twee blinden volgen Hem. Evenals we eerder twee bezetenen hebben gezien (Mt 8:28), zo zijn er hier twee blinden. De Jood Mattheüs die dit evangelie schrijft, wil zijn volksgenoten een afdoende getuigenis (Dt 19:15) geven van de wonderen van de Heiland. In de wonderen waarvan Mattheüs verslag doet, komt keer op keer naar voren hoe Christus in genade met Zijn volk handelt.

De blinden doen een beroep op Zijn erbarming, terwijl ze Hem aanroepen als de “Zoon van David”. Dit laatste wil zeggen dat ze in Hem de Messias erkennen van Wie zij weten dat Hij blinden ziende zal maken (Js 35:5; Js 42:7). Ze vragen niet om ziende te worden. Dat is wel wat ze bedoelen, maar meer nog zien ze in dat ze Zijn erbarmen nodig hebben om uit hun ellendige toestand te geraken.

De Heer gaat niet onderweg op hun hulpvraag in. Dat doet Hij pas als Hij in het huis is gekomen en de blinden bij Hem zijn gekomen. Met Zijn vraag “gelooft u dat Ik dit doen kan?” vraagt Hij naar hun geloof in Zijn mogelijkheid om hen ziende te maken. Ze beantwoorden Zijn vraag met een volmondig “ja”. Door er “Heer” aan toe te voegen erkennen ze Zijn gezag. Op grond van deze belijdenis raakt Hij hun ogen aan. Zijn aanraking laat weer zien dat we in de twee blinden een beeld kunnen zien van Israël dat door Zijn aanwezigheid zal worden hersteld in zijn verbinding met Hem. Dan spreekt Hij het woord van gezag met als gevolg dat hun ogen worden geopend.

Hij verbiedt hun streng om iemand iets te vertellen van wat Hij met hen heeft gedaan. Hij wil niet bekend worden vanwege Zijn genadige wonderdaden. Dat trekt wel mensen aan, maar verandert geen harten. De genezen mannen kunnen het echter niet voor zich houden en tegen het bevel van de Heer in getuigen ze overal van Hem.

Copyright information for DutKingComments