Micah 2:2

Begeerte, roof en onderdrukking

Hun kwade praktijken, uitgedacht in de nacht, bestaan uit roven en verdrukken. Ze vloeien voort uit hun begeerte naar wat aan hun naaste toebehoort. Als de rechten van God worden vertreden, gaan ook de rechten van de naaste eraan. Het is al verboden om iets te begeren wat van een ander is. Het is een overtreding van het tiende gebod van de wet (Ex 20:17). Hierdoor wordt de begeerte naar wat van een ander is, tot een zondige daad verklaard (Rm 7:7). Paulus stelt dat begeerte afgodendienst is (Ko 3:5), want het is je hart op iets anders zetten dan op God.

Het blijft ook niet bij de begeerte. Eerst zondigen ze in hun hart. Daarna zondigen ze in de praktijk. En het lijkt erop dat zij succes hebben in hun boze voornemens. Wat zij doen, wordt treffend geïllustreerd in de geschiedenis van Achab die de wijngaard van Naboth wil hebben (1Kn 21:1-2). Achab toont zijn volledige onverschilligheid voor het feit dat het land aan God toebehoort (Lv 25:23). God heeft Zijn land als een erfelijke bezitting aan de families van Zijn volk gegeven.

Naboth waardeert wat God hem heeft gegeven en wil dan ook onder geen beding zijn land wegdoen (1Kn 21:3). Hij is zich ervan bewust dat de begeerte van Achab niet alleen zijn eigen huis betreft, maar ook zijn voorvaderlijk huis en ook het huis dat van het volgende geslacht zal zijn. Maar daaraan heeft Achab geen boodschap. Hij neemt toch bezit van het erfdeel van Naboth door de zaak in handen van zijn nog goddelozere vrouw Izebel te geven. Zij zorgt ervoor dat Naboth wordt vermoord en de wijngaard in het bezit van Achab komt (1Kn 21:4-15).

De mensen die Micha op het oog heeft, zijn allemaal Achabjes. Zij doen wat Achab heeft gedaan. Het is geen vleiende, maar wel een duidelijke vergelijking. Jesaja heeft deze praktijken ook aan de kaak gesteld en bestraft (Js 5:8). De geschiedenis van Achab en Naboth is dan ook geen incident, maar gebeurt vaker. Het vindt overal plaats waar de begeerte de overhand heeft. Het kenmerk van begeerte is dat je nooit genoeg hebt. Zo is het bij deze mensen. In onze eenentwintigste eeuw brengen processen tegen bestuurders van grote maatschappijen hetzelfde gedrag aan het licht.

De profeet spreekt over ‘roven’, maar dat zullen zij beslist ontkend hebben. Ze zullen zo te werk zijn gegaan, dat ze zichzelf tegen dit soort aantijgingen kunnen verweren. Ze zullen het zo brengen, dat ze zich op een ‘nette’ manier het bezit van de ander hebben toegeëigend. Het zijn mensen die in hun eigen voordeel de grenzen verleggen (Hs 5:10) om zo het erfdeel van een ander in bezit te nemen. Om de grenzen van anderen bekommeren ze zich niet.

Copyright information for DutKingComments