Micah 6:6

Waarmee naderen tot de HEERE?

Na de overduidelijke bewijzen van Gods trouw in de vorige verzen stelt het volk de vraag aan Micha wat ze moeten doen. Dat gebeurt bij monde van een lid van het volk. De vraag lijkt aan te geven dat ze erkennen dat er afstand is tussen hen en de HEERE. Zij spreken over “de hoge God”, de God Die ver van hen verwijderd is, terwijl Hij in Zijn warme liefde hen tot twee keer toe als “Mijn volk” heeft aangesproken.

Ze hebben er wel enkele ideeën over hoe ze de afstand tussen hen en God zouden kunnen overbruggen. Die hebben te maken met het brengen van offers. Daarover zijn ze in hun godsdienst goed voorgelicht. Tegelijk maakt het duidelijk dat hun geweten niet in Gods licht is gekomen. De voorstellen die ze doen om Gods gunst te krijgen, laten zien dat zij niets hebben begrepen van wat God toekomt. Hij zoekt geen uiterlijke rituelen, maar de offers van een gebroken geest en een verslagen hart (Ps 51:18-19; 1Sm 15:22; Js 1:11-20; Jr 7:21-23; Hs 6:6; Am 4:5; Am 5:15; 22-24).

Het volk spreekt over brandoffers, terwijl zondoffers passend zijn, want de door de zonde verbroken gemeenschap moet door middel van belijdenis en verzoening worden hersteld. Dit wordt in Leviticus 4, in de beschrijving van het zondoffer, duidelijk aangetoond. Dat ze daaraan voorbijgaan, laat zien dat ze menen nog steeds in verbinding met de HEERE als Zijn verbondsvolk te staan. Zij moeten ook niet veranderen, maar God moet veranderen, vinden zij. Dat ze eenjarige kalveren willen offeren, laat zien dat ze er niet te veel voor over hebben. Een volwassen dier is veel meer waard. Maar hun offers zijn waardeloos omdat ze niet in de juiste gezindheid worden gebracht. Zulke offers worden “nutteloze offers” genoemd (Js 1:10-13).

Als het moet, willen ze de HEERE ook wel tevredenstellen door een groot aantal offers te brengen. Zo schieten ze ineens door naar het andere uiterste. Het is kenmerkend voor mensen die niet in gemeenschap met God leven, dat ze geen gezonde balans in hun geestelijk leven kennen. Misschien willen ze hiermee Salomo nadoen (1Kn 8:63). Alsof het de HEERE om het aantal gaat. Nog een idee is om een enorme hoeveelheid olie voor graanoffers te brengen. Ja, ze zijn bereid stevig te investeren om zich van Gods gunst te verzekeren. Hij mag het zeggen.

Mocht Hem dat toch niet genoeg zijn, dan stellen ze zelfs voor hun kinderen te offeren. Misschien dat ze daardoor Zijn gunst kunnen verwerven. Zo heidens is hun denken geworden. Maar de eerstgeborene behoort de HEERE al toe (Ex 13:2; 12) en het offeren van kinderen is door de wet verboden (Lv 18:21; Lv 20:2-5; Dt 12:31; Dt 18:10). Daarmee houden de afgodendienaars echter geen rekening (Jr 19:5; Jr 32:35; 2Kn 16:3; 2Kn 21:6; 2Kn 3:27).

De HEERE wil niet dat lichaamsvlees wordt geofferd, maar dat de geest van de mens zich aan Hem onderwerpt. Hij zoekt en verheugt Zich over “waarheid in het binnenste” van de mens (Ps 51:8). Hun godsdienst is verworden tot een slechts uiterlijk eren van God. Hij zoekt niet hun gaven, Hij zoekt henzelf. Wat wordt veroordeeld, is niet het offer dat door God is voorgeschreven, maar het offer dat als plaatsvervanging voor gehoorzaamheid dient.

Copyright information for DutKingComments