Micah 7:1-6

Inleiding

Dit laatste hoofdstuk is nauw verbonden met het boek Klaagliederen. We horen hier het gebed van het berouwhebbende overblijfsel in de dagen van de grote verdrukking. De profeet spreekt namens hen die niet langer in hoogmoed wandelen, maar vernederd door hun zonden de rechtvaardige hand erkennen van Hem Die hen sloeg. Hij maakt zich een met hen; hij neemt de smaad van de stad op zich als de zijne en klaagt over de droevige toestand waarin ze zich bevindt.

Tegelijk veroordeelt hij hun gedrag en drukt zo Gods gedachten en gevoelens uit ten opzichte van hun toestand. Maar hij doet dat met al de belangstelling die voortvloeit uit de liefde die God voor hen heeft. Er worden geen excuses gezocht, of tweede oorzaken aangevoerd, maar ze aanvaarden alles als een terecht loon voor hun daden.

Toch zien ze met vertrouwen op tot de God van hun vaderen, op Wiens onfeilbare genade ze rekenen voor herstel. Hier komt een van de meest kenmerkende karaktertrekken van de echte profeet naar voren en dat is dat hij een voorbidder voor zijn volk is. Jeremia zegt: “Maar als zij profeten zijn, laten zij toch bij de HEERE van de legermachten erop aandringen …” (Jr 27:18). En God zegt tegen Abimelech over Abraham: “Hij is een profeet! Hij zal voor u bidden” (Gn 20:7; vgl. Ps 74:9). De Geest van God spreekt het oordeel uit. Maar omdat God Zijn volk liefheeft, treedt in de profeet de Geest ook als de Geest van voorbede voor Zijn volk op.

Er is niets meer te eten

Hier vertolkt Micha de stem van de Godvrezenden. Hij beschrijft het algemene verderf in Israël. Hij vergelijkt het volk met een boomgaard en een wijngaard nadat alle vruchten zijn geplukt. Hij kijkt of er nog iets is overgebleven om te eten. Het lijkt erop dat er geen goede mensen meer onder het volk zijn op wie de HEERE met vreugde kan neerzien (vgl. Js 17:6). Dat er “geen tros om te eten” is, betekent dat er geen groep mensen wordt gevonden die God wil eren. Als er trouwe mensen worden gevonden, zijn dat enkelingen.

Het is de tijd dat de antichrist aan de macht is. Angstvallig speurt Micha rond of hij wellicht onder het volk nog iets kan ontdekken dat recht geeft op de titel ‘volk van God’. Als Micha zegt dat zijn ziel ernaar verlangt om iets van vrucht voor God te vinden, geeft hij daarmee uiting aan het verlangen van Gods hart. Maar hij vindt niets dan bedrog en misleiding, een volijverig loeren op het bloed van de naaste en een begeerte om met beide handen kwaad te doen.

Er zijn geen goedertieren mensen meer

Als Micha om zich heen kijkt om te zien of er nog “een goedertieren mens” te vinden is, moet hij constateren dat deze “is verdwenen uit het land”, dat is Israël. De profeet lijkt bijna te zeggen dat hij alleen is overgebleven, net als Elia vroeger bij de Horeb (1Kn 19:10). De goedertieren mens is de Godvrezende, vriendelijke, barmhartige en weldoende mens. Net zomin als de vroege vijg van goede kwaliteit in het gevorderde seizoen van de zomer kan worden gevonden, kan in Israël een goedertieren en oprecht mens worden gevonden. Zoals de boomgaarden zonder vrucht zijn, zo is Israël zonder Godvrezende en oprechte mensen in de dagen van Micha (Ps 12:2; Ps 14:2; Js 57:1).

Micha constateert integendeel bloedvergieten en het zich toeleggen op het ombrengen van de volksgenoot. Ze doen hun best om hun volksgenoten te vangen met een net. Een net wordt gebruikt om te vissen of bij het jagen. Is een dier eenmaal in het net gevangen, dan kan het zichzelf daar niet uit bevrijden. Het is gevangen om gedood te worden.

Een drievoudig snoer van ongerechtigheid

In plaats van iemand te vinden die met zijn handen God dient, ziet Micha hoe de handen vol energie doortastend en effectief bezig zijn om kwaad te doen (Mi 7:3). Daarvoor hebben ze hun handen goed staan. Hun handen zijn bedreven in het doen van ongerechtigheid. Het doen van het kwaad is niet een incident, maar er is een situatie ontstaan waarin ze niets anders kunnen dan kwaad doen. Dit kwaad doen komt het sterkst tot uiting bij “de vorst”, “de rechter” en “wie groot is”. Het zijn de mensen die een leidende of vooraanstaande plaats in het volk innemen.

Micha beschrijft hun werkwijze. De vorst eist de veroordeling van een onschuldige. De rechter wordt omgekocht en spreekt de veroordeling uit. Wie groot is in sociale status of economische invloed, de man van aanzien of de rijke, iemand die macht en daardoor invloed heeft, zorgt ervoor dat zijn wil doorgedrukt wordt. Hij krijgt waar hij zijn zinnen op heeft gezet door daarvoor zijn geld en invloed te gebruiken. De vorst en de rechter doen wat hij wil.

Deze drie boosdoeners vormen een drievoudig snoer van ongerechtigheid, waardoor het net als een in elkaar gedraaid touw sterk wordt. Ook wordt door hen, door de ene zonde in de andere te draaien, een zaak volledig verdraaid en geschiedt er groot onrecht. Het onrecht doortrekt alle vezels van het sociale klimaat. Dat is vandaag niet anders.

Een dergelijke met onrecht doorweven sfeer kan alleen ontstaan en blijven bestaan als zij die “de beste” en “de oprechtste” zijn, de bescherming van “een doornstruik” en “een doornhaag” bieden (Mi 7:4; vgl. Ri 9:14-20). Zulke figuren aan de top van een samenleving stellen niet alleen teleur als je iets van hen verwacht, maar ze veroorzaken verwondingen en pijn (2Sm 23:6).

Als allen, zelfs de goeden, zo verdorven zijn, is de maat van de ongerechtigheid vol. Hierover moet het oordeel komen. Als het komt, zullen ze niet weten wat ze moeten doen, omdat ze niet hebben geluisterd naar de waarschuwingen van de wachters, dat zijn de profeten van God. “De dag van uw wachters” is de dag die de profeten hebben aangekondigd (vgl. Jr 6:17; Ez 3:17; Ez 33:7).

Niemand is te vertrouwen

De zonde werkt zo verwoestend, dat alle normale relaties uit elkaar worden gerukt. Er is geen enkele bescherming meer te vinden in vriendschappen, huwelijken of familiebanden. Mensen op wie je in alle omstandigheden kon vertrouwen, met wie je je geheimen deelde, je vrienden, moeten met wantrouwen worden benaderd. Geloof niet wat ze tegen je zeggen en vertrouw niet wat ze voor je willen doen. Allen zijn bedriegers, niemand is te vertrouwen (Jr 9:2-6).

Praat je mond ook niet voorbij tegen je dierbaarste relatie op aarde, je vrouw (vgl. Ps 141:3). Ze mag nog zo intiem met je zijn, maar zeg niets onbedachts, want dan ga je eraan. De heiligste relaties en de nauwste banden betekenen niets voor de goddelozen. Deze ontwrichting van relaties is het resultaat van het verwerpen van God. De Heer Jezus haalt dit vers van Micha aan om te laten zien wat de gevolgen van Zijn komst op aarde zijn (Mt 10:21; 35-36; Lk 12:53).

Het gebod “eer uw vader en uw moeder” (Ex 20:12) wordt door zoon en dochter met voeten getreden. Het is geen wonder dat dan ook de schoondochter tegen haar schoonmoeder in verzet komt en zich opstandig tegen haar gedraagt. Het is dieptreurig wanneer iemands verraders en ergste vijanden zijn eigen huisgenoten zijn, zijn eigen kinderen en zijn beste vrienden, van wie bescherming wordt verwacht.

Copyright information for DutKingComments