Nehemiah 1:6

Het gebed van Nehemia

De pleitgrond (Ne 1:5)

Na het bericht zal Nehemia zich onmachtig hebben gevoeld. Wat kan hij doen? Bidden! Hij bidt tot “de God van de hemel”. Zijn gebed is gegrond op de openbaring van God, zoals hij Hem heeft leren kennen. Hoewel hij God niet kent zoals wij Hem mogen kennen, als Vader, bidt hij tot Iemand Die hij kent, tot Iemand van Wie hij weet waar Hij woont.

Van enige branie is geen sprake. Er is vertrouwelijkheid en ook eerbied. Nehemia kent God als de “grote en ontzagwekkende God”. Tegenover de overweldigende grootheid van God voelt hij zich klein. Voor de ontzagwekkende God is hij vervuld met ontzag. In Zijn heilige tegenwoordigheid voelt hij hoe zondig hij is (vgl. Js 6:1-5). Maar in plaats van zich uit de voeten te maken neemt hij in zijn nood tot die God zijn toevlucht (vgl. Lk 5:8).

Nehemia is niet bang voor God. Iemand die God de plaats geeft die Hem toekomt en zelf de plaats inneemt die hem tegenover God past, hoeft niet bang te zijn voor God. Hij weet niet alleen Wie God is, maar ook hoe God handelt. Gods “verbond” en Zijn “goedertierenheid” die onlosmakelijk daaraan is verbonden, vormen de pleitgrond voor Nehemia. Daarover heeft de HEERE gesproken tot Mozes (Dt 7:9). Dat is ook de pleitgrond voor het gebed van Salomo (1Kn 8:23).

De zegen van Gods verbond en Zijn goedertierenheid is voor hen die Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden. Liefde en gehoorzaamheid gaan altijd samen. Het zijn de twee kenmerken die iemand bezit die uit God geboren is. Ze hebben te maken met de natuur van God. “God is licht” (1Jh 1:5) en “God is liefde” (1Jh 4:8; 16). De natuur van God komt bij Zijn kinderen tot uiting in broederliefde en het bewaren van de geboden van de Heer Jezus (1Jh 2:3-11).

Voor wie Nehemia bidt (Ne 1:6a)

Nehemia doet een hartstochtelijk beroep op God om te horen naar zijn gebed en te zien op hem, de smekeling. Hij noemt zichzelf “Uw dienaar”. Er is geen enkel gevoel van verheffing, van het behoren tot het uitverkoren volk van God, waaraan de naam “Israëlieten” doet denken. Hij smeekt voor zijn broeders, de Israëlieten, die hij ook “Uw dienaren” noemt. Hij verbindt hen met zichzelf om samen met hen voor Gods aangezicht te verschijnen. Hij bidt voor hen, maar niet met uitsluiting van zichzelf.

Dag en nacht doet hij voorbede voor hen. De gevoelens van verdriet en smaad zijn niet na verloop van tijd weer weggezakt. Wat hij bidt, heeft hem voortdurend beziggehouden, ook tijdens zijn dagelijkse werk dat hij gewoon heeft moeten verrichten. Hij heeft niet met zijn verdriet te koop gelopen. Dat het op den duur aan hem te zien is (Ne 2:2), is onontkoombaar en onderstreept juist dat hij constant bezig is met Gods volk, zijn volksgenoten en hun omstandigheden.

Belijdenis (Ne 1:6b-7)

Zoals gezegd, brengt Nehemia niet alleen zijn volksgenoten voor Gods aangezicht. Hij beseft dat wie voor een ander gaat bidden en zo die ander in Gods tegenwoordigheid brengt, daardoor ook zelf in Gods tegenwoordigheid komt. Dan kun je niet zelf recht overeind blijven. Wie dat meent, lijkt op de farizeeër over wie de Heer Jezus in Lukas 18 vertelt (Lk 18:11a). Die man bidt wel, noemt zelfs de naam van God, maar staat niet in Gods tegenwoordigheid. Hij is helemaal omgeven door zijn eigen tegenwoordigheid. Dan kom je er niet aan toe om voorbede te doen, je kunt ook onmogelijk een voorbidder zijn. Voorbede doen veronderstelt besef hebben van de nood waarin een ander verkeert, zonder je beter te voelen dan die ander.

Nehemia bevindt zich wel voor Gods aangezicht. Als hij dan ook gaat bidden voor zijn volksgenoten, ziet hij eerst zijn eigen zonden en de zonden van zijn familie. Voordat hij de zonden van het volk belijdt, belijdt hij eerst die van zichzelf en die van zijn familie. Zo maakt hij geestelijk de weg vrij om een echte voorbidder te worden.

Vervolgens gaat hij niet voor ‘die anderen’ bidden, maar spreekt hij over “wij” die zwaar tegen God hebben gezondigd en ongehoorzaam zijn geweest. God heeft Zijn geboden bekendgemaakt, maar het volk heeft zich daar niets van aangetrokken. Hij erkent dat zij daardoor elk recht op zegen hebben verspeeld.

Gods Woord in het gebed (Ne 1:8-9)

Nehemia haalt Gods Woord aan om met de waarheid ervan in te stemmen. God heeft gehandeld, zoals Hij heeft gezegd. Het volk is ontrouw geweest en God heeft het onder de volken moeten verstrooien. Nehemia rechtvaardigt Gods handelen en erkent daarmee nog eens hun eigen ontrouw. Maar daarbij laat hij het niet. Hij weet ook wat God nog meer heeft gezegd. Hij pleit bij God dat waar Hij het ene woord in vervulling heeft laten gaan, Hij toch ook het andere woord in vervulling zal laten gaan. Dit is echt leven “van alle woord dat door [de] mond van God uitgaat” (Mt 4:4).

Zo moeten wij ook bidden: in het besef van wat God voor ons gedaan heeft toen Hij Zijn Zoon voor ons naar het kruis liet gaan om te sterven, en wat Hij heeft gedaan in Zijn opstanding en hemelvaart en wat Hij gaat doen bij Zijn terugkeer. Als we naar Christus aan het kruis kijken en naar het vergoten bloed, zullen we de macht van het werkzame gebed ervaren. Zijn handelen in het verleden staat garant voor de vervulling van Zijn beloften in de toekomst. Hier geldt dat resultaten uit het verleden volledige garantie bieden voor de toekomst.

De woorden van Nehemia zijn geen letterlijk citaat van wat er in Gods Woord staat. Ze zijn een samenvatting van wat God heeft gezegd dat zal gebeuren, zowel bij ontrouw als bij bekering (Dt 4:27-31; Dt 30:4-10). We mogen Hem daaraan herinneren en daaruit moed putten, zoals Nehemia dat heeft gedaan. Het Woord geeft hoop (Ps 119:49).

Nehemia benadrukt in zijn gebed wat God heeft gezegd over Jeruzalem: “De plaats die Ik gekozen heb om Mijn Naam daar te laten wonen.” Daar gaat het hem om, om die plaats. Het hart van Nehemia is vol van hetzelfde als waar Gods hart vol van is.

Uw dienaren en Uw volk (Ne 1:10)

Met welk recht spreekt Nehemia nog over “Uw dienaren en Uw volk”? Omdat God dit volk Zelf heeft bevrijd uit Egypte en tot Zijn volk heeft gemaakt. Nehemia herinnert God aan wat Hij vele eeuwen geleden heeft gedaan. En ook onlangs nog heeft Hij, al is het slechts een overblijfsel dat is vertrokken, Zijn volk bevrijd uit de ballingschap. Uit alles is gebleken dat God Zijn volk niet in de steek heeft gelaten. Zou Hij dan hun ellende niet aanzien waarin ze opnieuw na hun terugkeer in het land zijn terechtgekomen?

Nehemia kent het hart van God. God heeft te veel voor dit volk gedaan om Zich nu niets van hen aan te trekken. Weer zien we een parallel tussen Nehemia en Mozes. Na de zonde van het volk met het gouden kalf spreekt God tot Mozes over “uw volk” (Ex 32:7), alsof Zijn volk het volk van Mozes is en niet Zijn volk. Maar Mozes kent het hart van God en spreekt tot God over “Uw volk” (Ex 32:11). Het geloof ziet de verbinding die er is tussen God en Zijn volk en handhaaft die.

Nog andere bidders (Ne 1:11a)

Nehemia verbeeldt zich niet dat hij de enige is die is begaan met Gods volk. Hoewel hij alleen is, weet hij dat er meer zijn die bidden of God een ommekeer wil brengen in hun lot. Hij maakt niet de fout van Elia door te menen dat hij de enige getrouwe is die is overgebleven (1Kn 19:10; 18; Rm 11:2-5). God zorgt altijd voor een overblijfsel, dat bestaat uit meerdere getrouwen die in een tijd van algemene ontrouw Hem trouw blijven.

Als ons hart gebukt gaat onder een zware last, moeten we niet menen dat wij de enigen zijn die deze last voelen. Misschien zijn we wel alleen, maar we mogen weten dat God ook anderen eenzelfde last laat voelen (vgl. 1Pt 5:9).

Gebed met het oog op zijn positie (Ne 1:11b)

Het doel en de opdracht voor zijn volk zijn hem in het gebed duidelijk geworden. Maar het is nog niet duidelijk op welk tijdstip hij kan beginnen. Daarvoor is hij afhankelijk van de toestemming van de koning. Tijdstip en toestemming liggen menselijk gesproken in de hand van de koning. Nehemia erkent in zijn gebed dat hij van de koning afhankelijk is. Daarom vraagt hij aan God of Hij hem “vandaag” bij de koning barmhartigheid wil laten krijgen. Zijn opdracht nu is dat hij wacht op Gods antwoord.

Waarom zou hij vermelden dat hij schenker van de koning is? Het lijkt erop dat hij dit doet omdat dit nodig is voor het verslag van zijn gesprek met de koning in het volgende hoofdstuk. Hij had ermee kunnen beginnen dit naar voren te brengen toen hij bezoek uit Jeruzalem kreeg. Hij ziet zijn maatschappelijke positie echter niet als iets om zich op te beroemen. Nehemia geeft steeds de noodzakelijke informatie, zonder zichzelf in de schijnwerper te zetten.

Door de vermelding “ik was namelijk schenker van de koning”, benadrukt Nehemia zijn volledige afhankelijkheid van de koning. Schenker is een positie van groot vertrouwen en grote verantwoordelijkheid. Maar Nehemia gebruikt zijn positie niet om invloed op de koning uit te oefenen en op die manier verlichting voor zijn volk te zoeken. Nehemia had ook kunnen denken: ‘Wat Israël is overkomen, is allemaal eigen schuld. Daaraan is niets te veranderen. Ik heb een goede baan en God zal verder Zelf wel voor Zijn volk zorgen, daar heeft Hij mij niet voor nodig.’

Nehemia doet geen van beide. Hij maakt zich een met het volk en belijdt de zonde van het volk als zijn eigen zonde. Evenals Mozes geeft hij er de voorkeur aan met het volk van God smaad te lijden “boven een tijdelijke genieting van [de] zonde” (Hb 11:25). We kunnen God alleen dienen als we bereid zijn offers te brengen.

Wat we bij Nehemia vinden, die leeft aan het slot van Israëls geschiedenis, zien we ook bij Mozes, aan het begin van Israëls geschiedenis. Mozes geniet ook bijzondere voorrechten. Hij is thuis aan het hof van de farao, maar ook hij gebruikt zijn positie niet ten gunste van zijn volk. Als zoon van farao’s dochter zou hij zelfs even hebben kunnen wachten tot hij zelf op de troon plaatsgenomen zou hebben. Hij had kunnen zeggen dat Gods voorzienigheid hem in die positie heeft gebracht. Maar hij heeft God lief boven het volk en wenst alleen dat te doen wat God van hem vraagt.

Enkele lessen

1. In het gebed van Nehemia worden we meegenomen in de diepe gevoelens van een man die gebukt gaat onder de smaad van Gods volk en de oneer die Gód daarmee wordt aangedaan. Zo mogen wij vol vertrouwen en eerbied uit de volheid van ons hart tot God spreken. Vrijmoedig, maar niet vrijpostig, mogen we God deelgenoot van onze nood maken. God weet dat natuurlijk allang, maar Hij wil gebeden zijn. Hij wil het gebed van de Zijnen gebruiken in de vervulling van Zijn plannen. Dat geeft aan het gebed een bijzondere waarde en betekenis.

2. In zijn gebed stelt Nehemia zich niet boven het volk, of ernaast, maar hij maakt zich een met het volk. Het is noodzakelijk dat wij ons onlosmakelijk met het volk van God verbonden weten om als het ware samen met hen voor Gods aangezicht te komen. Dit grondige besef brengt ons tot belijdenis van onze eigen zonden, de zonden van onze familie en de zonden van het volk.

3. Hij rechtvaardigt God. God heeft hen terecht verstrooid. Het volk heeft trouwbreuk gepleegd en God heeft niet anders dan zo kunnen handelen. We weten echter ook dat God weer kan vergaderen wat Hij heeft verstrooid, zij het op voorwaarde van bekering. We mogen een beroep doen op Gods trouw aan Zijn Woord en aan Zijn handelen in het verleden.

4. Als we zo in gebed ons hart hebben vrijgemaakt, kunnen we God vragen of Hij de weg vrij wil maken om Zijn volk te gaan helpen. Nehemia is afhankelijk van de toestemming van de koning om te gaan. Eigenmachtig handelen is hem vreemd en dat zal ook bij ons zo moeten zijn.

5. Hij heeft alles in de handen van God gelegd. Nu is het wachten op Zijn antwoord, op Zijn tijd, een belangrijk punt voor ieder die iets voor de Heer wil doen.

Copyright information for DutKingComments