Nehemiah 4:5

Gebed van Nehemia

In dit hoofdstuk zien we op welke manieren Nehemia reageert op tegenstand en agressie:

1. hij bidt (Ne 4:4-5),

2. gaat door met zijn werk (Ne 4:6; 15),

3. bemoedigt zijn medewerkers (Ne 4:14),

4. neemt voorzorgsmaatregelen (Ne 4:13; 16-23).

Als we persoonlijk of als geloofsgemeenschap met tegenstand te maken krijgen – en dat krijgen we als we in de weg van de Heer zijn! –, hebben we hier belangrijke aanwijzingen voor onze reactie op die aanvallen.

Nehemia gaat niet tegen hen in. Hij scheldt niet terug. Hij stelt de vijand ook niet voor om met elkaar te overleggen om tot een oplossing te komen. Hij richt zich tot God (Ne 4:4; Ne 4:9). Hij gaat de macht van de vijand tegemoet met de veel grotere macht van het gebed. Nehemia is een man van gebed. Dat ligt aan de basis van zijn werk (Ne 1:4; Ne 2:4). Dat vormt zijn draagkracht tijdens zijn werk. Telkens neemt hij tussen de bedrijven door de toevlucht tot God.

Het is goed om bij drukke werkzaamheden ons regelmatig terug te trekken om God in het gebed te zoeken. De aard van ons werk maakt niet uit. Of we nu bezig zijn met geestelijk werk, werk in de gemeente of met onze aardse bezigheden, we hebben het nodig God bij alles te betrekken. Juist als we het druk hebben, schiet dat er vaak bij in. Allerlei problemen die zich op de meest onvoorziene momenten voordoen, mogen we zien als een uitnodiging van God om ermee bij Hem te komen.

Nehemia wijst God op de tegenstand, de hoon. God hoort de hoon die over Zijn werkers wordt uitgestort en voelt daarin mee. Nehemia vermeldt er ook bij wat God met hen moet doen. Uit de woorden die hij gebruikt, blijkt weinig barmhartigheid. Van Jeremia horen we dezelfde soort uitingen (Jr 12:3; Jr 17:18; Jr 18:21-23).

Om dit te begrijpen moeten we eraan denken in welke tijd Nehemia leeft en wat hem voor ogen staat, de opdracht die hij wil vervullen. Hij leeft in een tijd dat het voor de Joden normaal is hun vijanden te verdelgen. Dat is zelfs een opdracht van God, waarbij God het voorbeeld geeft (Dt 9:3; Jz 8:1-2; Jz 10:5-10).

Door hun ontrouw zijn ze nu niet meer in een positie om dat zelf te doen. Daarom is het terecht dat hij dit aan God vraagt. De reden dat hij dit vraagt, is dat de vijanden in werkelijkheid tegenstanders van God zijn. Hij is bezig met een werk voor God. Wie dat wil verhinderen, gaat de strijd met God aan.

Ons, christenen, past een gebed als Nehemia hier bidt, niet. Wij leven in de tijd van genade. Als vijanden ons dwars zitten, zullen we daarop antwoorden met de liefde van de Heer. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, zoals die van Israël het wel is. Tegen ons wordt gezegd dat we zullen bidden voor hen die ons vervolgen en kwaad doen en dat we hen zullen zegenen (Hd 7:60; Rm 12:14; 1Ko 4:12-13).

Copyright information for DutKingComments