Nehemiah 8:1

Inleiding

Nadat we in Nehemia 1-7 de herbouw van de muur hebben meebeleefd, is nu het onderwijs aan Gods volk aan de beurt. Na afzondering van het kwaad, voorgesteld in de herbouw van de muur, herkrijgt in Nehemia 8 het Woord van God zijn gezag. Als we in de ware positie voor God zijn, zal Zijn Woord ons hart dieper raken dan wanneer we ons in een valse positie bevinden. We krijgen alleen inzicht in Gods gedachten als we zijn waar God ons hebben wil. Hier is Gods volk in Gods land en in Gods stad en hier is Gods Woord tot nut.

In Babel en Assyrië zijn misschien ook wel zielen die de wet van God lezen. Maar daar is alles zo onnatuurlijk, zo in tegenstelling met wat de wet aan Gods volk voorhoudt. De omstandigheden maken het onmogelijk om aan veel voorschriften van de wet uitvoering te geven. Het Woord maakt dan niet dezelfde indruk als wanneer ze zijn op een plaats waar dat wel mogelijk is. Waarheden van de Schrift die ze niet kunnen waarmaken omdat ze zich buiten het land bevinden, verliezen hun kracht en spreken weinig tot het hart.

Nehemia 8-10 horen bij elkaar. Ze vormen een tussenzin. In Nehemia 11 wordt de draad met Nehemia 7:4 weer opgepakt. In Nehemia 8-10 gaat het volk door een geestelijk proces. Dit is nodig om in de juiste gezindheid in de steden te gaan wonen. Het proces begint met het luisteren naar Gods Woord, dat vervolgens diep op het geweten inwerkt en dan tot heiliging voert.

De zevende maand

De zevende maand is aangebroken. In die maand moeten drie feesten worden gehouden. De eerste dag van die maand is volgens het voorschrift de dag waarop het Feest van het bazuingeschal moet worden gehouden (Lv 23:24; Nm 29:1). De dag zelf is een dag van rust. De feesten van de zevende maand beginnen dus met een dag van rust, een dag van tot bezinning komen. Dat is altijd de start van iets nieuws. Het startsein wordt gegeven door de bazuin, die een beeld is van het Woord van God. Als Gods Woord klinkt en ingang krijgt in harten en gewetens, bewerkt dat verootmoediging, ophouden met eigen inspanningen en tot rust komen.

Bij Israël begint de maand altijd met nieuwe maan. Op de vijftiende van de maand, het begin van het Loofhuttenfeest, is het volle maan. Op die dag weerspiegelt de maan, die zijn licht van de zon ontvangt, het licht van de zon. Op de eerste dag is daarvan niets te zien. Dat geeft in beeld aan dat het getuigenis van Israël verdonkerd is. Tegelijk is dat ook het keerpunt naar de tijd dat de maan weer begint te schijnen. In geestelijk opzicht zal het voor Israël volle maan zijn als de gemeente is opgenomen. Het licht dat het weer zal gaan doorgeven, is van God afkomstig. God zal Zijn volk verlossen van hun vijanden (Ps 81:4). Het lijkt er niet op dat Israël het Feest van het bazuingeschal bij het aanbreken van deze zevende maand heeft gehouden.

Als ze de wet onderzoeken (Ne 8:14-15), vinden ze daar als het ware opnieuw iets terug van wat ze zijn kwijtgeraakt. Dat is rijkelijk laat als we bedenken dat het hier gaat om mensen die al minstens tachtig jaar in Israël wonen. We hebben dus niet te maken met mensen die pas uit Babel zijn teruggekeerd. Dan zouden we kunnen begrijpen dat ze door hun langdurig verblijf in Babel de feesten volledig zijn vergeten. Maar ook al is het volk allang weer terug in het land, dan betekent dat niet dat Gods Woord weer gezag over de levens heeft en onderzocht wordt.

Toch zegent God als er trouw is. De Israëlieten zijn weer in hun steden. Ze hebben de plaats weer ingenomen in het land dat God hun heeft toebedeeld. Dan zijn ze in de juiste houding om Gods zegen door middel van Zijn Woord te ontvangen. Gods zegen is altijd verbonden met Zijn Woord.

Nederlands vers (2)

Als één man

Heel het volk verzamelt zich (Ne 8:2; Ne 8:3; 4; 6; 7; 10; 12; 13; 14). De muur is geen verhindering voor het hele volk om als “één man” bijeen te komen op het plein voor de Waterpoort. De muur is er niet om scheiding onder het volk te bewerken, maar ter bescherming van het huis van God.

In dezelfde maand dat de eerste lichting is teruggekeerd en het altaar heeft hersteld (Ea 3:1), vraagt het volk om de wet. Eredienst, waarvan het altaar het symbool is, en belangstelling voor het Woord gaan altijd samen. Hier komt ook Ezra weer naar voren. Nehemia en Ezra vullen elkaar aan en erkennen ieder de plaats van de ander. Ezra is ca. veertien jaar vóór Nehemia uit ballingschap teruggekeerd in Jeruzalem. Zijn onderwijs heeft eerst effect gehad (Ea 10:11-12; 19), maar de invloed ervan is langzaam weggeëbd. Ezra heeft zich niet opgedrongen, maar zich teruggetrokken. Nu er weer naar zijn dienst wordt gevraagd, is hij onmiddellijk bereid om te dienen.

Ezra wordt verzocht “het boek” te brengen. Het gaat niet om de mening van Ezra of om de leer van Nehemia, het gaat om wat God heeft gezegd. Het is een kwalijke zaak als menselijke geschriften of meningen op één lijn worden gesteld met de Schrift. Dat is wel eens te vrezen met betrekking tot geschriften van gewaardeerde broeders. Dan hoor je wel eens dat er een beroep wordt gedaan op wat een begaafde en gezaghebbende broeder heeft geschreven, alsof dat het eind van alle tegenspraak zou moeten zijn.

Al die tijd is Ezra er wel geweest, maar men verlangt niet naar Gods Woord. Nu de Geest werkt in een man die het werk van God doet, komt er een nieuw verlangen bij het volk naar het Woord van God. Ezra en zijn dienst worden ‘van stal’ gehaald. Gelukkig de dienaar die als Ezra zich kan terugtrekken als er niet naar zijn dienst wordt gevraagd en die bereid is te dienen als men daaraan toe is en erom vraagt.

Copyright information for DutKingComments