Numbers 10:14

Israël breekt op uit de woestijn Sinaï

In Nm 10:11 begint de eigenlijke woestijnreis. Gods volk gaat geschiedenis schrijven. Het gaat laten zien wat er in hun hart is. Het is hún geschiedenis. Dit stuk woestijnreis is anders dan het eerste stuk, vlak na hun verlossing, van Egypte naar de berg Sinaï. Dat stuk wordt beschreven in Exodus 16-19. Tijdens dat stuk van de reis handelt God in genade. Dan belooft het volk alles te doen wat de HEERE zegt en krijgt het de wet (Ex 19:6; Ex 20:1-18). Dat is in Numeri de basis van Gods handelen, hoewel ook Zijn genade telkens zichtbaar wordt.

In de geschiedenis van het volk Israël zien we ook de geschiedenis van de christenheid. In beide gevallen is het een geschiedenis van falen en dat terwijl God zoveel zegeningen heeft gegeven. Het hart van de mens wordt volledig openbaar in de omstandigheden van het leven. Het hoogtepunt of beter dieptepunt van het falen vinden we in de “tegenspreking van Korach” in Numeri 16. Judas haalt die geschiedenis aan om er de ondergang van de christenheid mee te illustreren (Jd 1:11).

Nadat het volk bijna een jaar bij de berg Sinaï is geweest (Ex 19:1; Nm 10:11), vindt God dat het tijd wordt om op te breken (Dt 1:6-7). Het volk breekt op, op de wijze zoals God in Numeri 2 heeft gezegd. Ze breken op van de woestijn Sinaï om in een andere woestijn, de woestijn Paran hun kamp op te slaan. Zolang we op aarde zijn, trekken wij van woestijn naar woestijn.

Toch is er in het opbreken een verschil met wat daarover in Numeri 2 is gezegd. Daar is gezegd dat de tabernakel in het midden moet opbreken. Hier zien we dat al direct na het opbreken van de eerste drie stammen de Gersonieten en Merarieten beginnen met het afbreken van de tabernakel. Dan volgen de volgende drie stammen. Vervolgens doen de Kahathieten hun werk. Zij dragen de ark en de andere voorwerpen van het heiligdom. De ark vormt het centrum van de optocht, zoals God heeft gezegd. Ten slotte breken de andere stammen in de voorgeschreven volgorde op.

De volgorde is:

1. Het eerste vaandel (Juda, Issaschar, Zebulon).

2. Een deel van de Levieten (de nakomelingen van Gerson en Merari) met de tabernakel.

3. Het tweede vaandel (Ruben, Simeon, Gad).

4. De rest van de Levieten (de Kahathieten) met het heiligdom.

5. Het derde vaandel (Efraïm, Manasse, Benjamin).

6. Het vierde vaandel (Dan, Aser, Naftali).

Elke stam wordt geleid door dezelfde leider die ook heeft geholpen bij de telling in Numeri 1 (Nm 1:4-16) en met zijn offer is gekomen in Numeri 7 (Nm 7:11-83). Het derde vaandel (Efraïm, Manasse en Benjamin) volgt onmiddellijk op de ark, waardoor deze stammen daar het directe zicht op hebben. Het is mogelijk dat Psalm 80 naar dit gedeelte verwijst (Ps 80:3).

Het is de wijsheid van God die dit zo bestuurt. Als de Israëlieten weer hun kamp moeten opslaan, kunnen de Gersonieten en Merarieten alvast hun werk doen. En na het opslaan van het kamp door het tweede vaandel zijn zij zover klaar, dat de Kahathieten de voorwerpen in de tabernakel kunnen plaatsen.

Copyright information for DutKingComments