Numbers 11:1-3

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt onze aandacht gevestigd op het gedrag van de Israëlieten in de woestijn. Helaas is het een geschiedenis van voortdurende ontrouw en opstand. Tegelijk is het ook een geschiedenis van de lankmoedigheid en genade van God. Het is een uitermate verootmoedigend beeld dat we te zien krijgen, maar ook heel leerzaam.

Het volk klaagt en wordt gestraft

De eerst beschreven gebeurtenissen van de woestijnreis zijn niet die van een volk dat dankbaar en blij op weg gaat naar het beloofde land. Daarvoor heeft God hun wel alle reden gegeven. In Numeri 1-10 heeft Hij hun Zijn aanwijzingen en middelen gegeven als voorbereidingen op de reis door de woestijn. God heeft in alles voorzien, Hij leidt hen. De reis zou niet lang duren, slechts elf dagen (Dt 1:2). Al in Numeri 13 komen ze aan bij de grens van het land.

Maar we vernemen niets over hun blijdschap. Nog maar drie dagen zijn ze onderweg of ze beginnen al te klagen. Dat is het eerste wat we lezen. Het volk is, zoals de noot in de Darby-vertaling aangeeft, “als mensen die zich beklagen over het kwaad”. Dat wil zeggen dat ze zich gedragen als mensen die zuchten en kreunen over een ongeluk dat hen is overkomen.

Er is een algemeen gevoel van ontevredenheid ontstaan. Ze klagen over iets wat ze niet met name kunnen noemen, en dat na zoveel goedheid van God. Ze zijn gewoon niet tevreden met wat God hun heeft gegeven. Het kan niet anders of ze tonen hun misnoegen over de moeiten en ontberingen die naar hun gevoelen de woestijnreis oplevert.

Zo is het ook gegaan in de christelijke bedeling. We zien dat bijvoorbeeld in de eerste brief aan de Korinthiërs. In die brief lezen we over de laksheid die in de gemeente heerst. Daar is het niet zozeer het gevolg van ontevredenheid, maar meer van hun opgeblazenheid, hun trots op al hun gaven. De oorsprong is echter gelijk. Ze denken niet aan de Gever, maar aan zichzelf. Daar ontbrandt als het ware ook het vuur van de Heer wat we zien aan de “vele zwakken en zieken” die er zijn, terwijl “nogal velen zijn ontslapen” (1Ko 11:30).

Het vuur van Gods oordeel begint aan de rand van het kamp. Zij die het verst van Gods centrum verwijderd zijn, vallen het eerst onder Gods straffende hand. Gelukkig voor het volk is er een voorbidder. Op grond van de voorbede van Mozes komt er een einde aan het oordeel, waarvan het vuur spreekt. Er wordt in de gemeente wel geklaagd en gezeurd over de toestanden die er kunnen heersen, maar waar wordt geholpen het kwaad weg te doen door voorbede?

Er zou nooit een eenentwintigste eeuw zijn geweest voor de christenheid als er geen ware Mozes zou zijn Die tot God roept. Door de voorbede van de Heer Jezus (Rm 8:34; Hb 7:25) is de brand van Gods toorn afgewend. Elke zegen, elke opwekking is het gevolg van die voorbede.

Copyright information for DutKingComments