Numbers 11:29

De zeventig oudsten profeteren

Voordat de kwakkels komen, vergadert Mozes eerst de zeventig oudsten. De HEERE neemt van zijn Geest en legt die op de oudsten. We lezen dat de Geest “op hen rustte”. Dit geeft prachtig aan dat de Geest rust bij hen vindt. Het is zoals de Geest Die als een duif op de Heer Jezus neerdaalt en dan op Hem blijft (Jh 1:33b). Als de Geest rust bij ons vindt, kunnen we met elkaar de dingen van God gaan delen. Door de Geest Die op hen rust, gaan de oudsten profeteren. Dat doen ze tijdelijk. Profetie is de toepassing van het Woord op hart en geweten (1Ko 14:3).

Twee van de zeventig zijn achtergebleven in het kamp. Er is een bijzondere leiding van Gods voorzienigheid in te zien dat deze twee afwezig zijn, want zo blijkt het dat het inderdaad de Geest van God is, door Wie deze oudsten gedreven worden. Dat betekent dat niet Mozes hun die Geest heeft gegeven, maar God Zelf. Misschien dat deze twee, zo is wel verondersteld, te bescheiden zijn geweest om aan de oproep van Mozes gehoor te geven. Toch geeft God hun Zijn Geest en dringt Hij hen ertoe te profeteren. Dat zij in Gods gunst staan, kunnen we mogelijk afleiden uit het feit dat God ons van hen, en van hen alleen, hun namen bekendmaakt. Hij weet volkomen te waarderen wat voor Hem wordt gedaan, ook al gebeurt het in het kamp en niet bij de tent waar de HEERE is.

Hoewel ze niet aanwezig zijn waar ze moeten zijn, profeteren ze toch. Een jongeman meldt dat aan Mozes. Jozua hoort het bericht hierover en vindt dat de twee mannen moeten ophouden met profeteren. Naar zijn mening zijn zij daartoe niet bevoegd omdat ze niet op de juiste plaats zijn, bij de tent waar de HEERE in de wolk aanwezig is. Mozes heeft de les geleerd. Hij verhindert het niet. De Heer Jezus heeft Zijn discipelen die les ook geleerd (Mk 9:38-41). Paulus heeft van de Heer Jezus geleerd en toont een gezindheid gelijk aan die van Mozes (Fp 1:15-18).

Mozes erkent dat God hen gebruikt op die plaats en dat zij daar tot zegen voor anderen zijn. Het is altijd goed te erkennen dat God soeverein blijft in het uitdelen van Zijn Geest. De namen van de twee worden met nadruk vermeld. Eldad betekent ‘God heeft liefgehad’ en Medad betekent ‘geliefde’. In deze namen vinden we een ontplooiing van liefde en dat op een plek waar ze feitelijk niet moeten zijn. Het is een openbaring van liefde die vaak ontbreekt bij hen die, mogelijk terecht, zeggen dat zij op de juiste plaats zijn, namelijk die plaats waar de Heer Jezus in het midden is (Mt 18:20). Zo’n openbaring van liefde dient tot beschaming van allen die wel veel over liefde kunnen zeggen, maar daar in de praktijk niet naar handelen.

Als wij erin falen om de waarheid van Gods Woord over het samenkomen van de gelovigen in liefde vast te houden (Ef 4:15), zal God anderen gebruiken die mogelijk minder inzicht hebben. De Heer zegt: “Wie niet tegen ons is, is voor ons” (Mk 9:40). Dat moet ons onderwijs geven over onze beoordeling van wat anderen voor de Heer doen. Het verbiedt ons een streep te zetten door activiteiten alleen omdat ze niet ‘van ons’ uitgaan.

Uit de reactie van Mozes op het voorstel van Jozua blijkt dat hij niet zijn eigen eer zoekt, maar die van de HEERE en dat hij het welzijn van het volk op het oog heeft. In de gemeente mag er ook het verlangen zijn dat “allen, een voor een, profeteren, opdat allen leren en allen vertroost worden” (1Ko 14:31). Dit sluit een eenmansbediening uit. Het is belangrijk dit verlangen te hebben en anderen ertoe aan te zetten zich te laten gebruiken voor deze dienst. Jaloersheid moet hierbij veroordeeld worden. Niemand mag zich aanmatigen als enige tot deze dienst bekwaam of bevoegd te zijn. Niemand moet ook menen dat alles wat in hem opkomt, ook per se naar voren gebracht moet worden, want “[de] geesten van [de] profeten zijn aan [de] profeten onderworpen” (1Ko 14:32).

Profeteren is, zoals gezegd, spreken “voor mensen [tot] opbouwing, vermaning en vertroosting” (1Ko 14:3). De vraag is in hoever het verlangen bij ons aanwezig is en in hoever de vrijheid ertoe aanwezig is. Is onze relatie met de Heer Jezus om jaloers op te worden, zoals bij Mozes? Profeteren is dat spreken wat nodig is met het oog op de toestand van Gods volk of van een enkele ziel op dat moment. Als we afhankelijk zijn van de Heer en we hebben de wens om de Zijnen te dienen, zal Hij de woorden geven die nodig zijn.

De verzuchting van Mozes “och, of allen van het volk van de HEERE profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over hen gaf!”, zal in de toekomst werkelijkheid worden. De profeet Joël spreekt daarover in zijn profetie: “Daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees: uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw ouderen zullen dromen dromen, uw jongemannen zullen visioenen zien. Ja, zelfs op de dienaren en op de dienaressen zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten” (Jl 2:28-29).

De wens van Mozes is bij Joël een belofte van de HEERE geworden: zonen en dochters zullen profeteren. Hiervoor is wel een door de Geest bezield leven nodig. Alleen daardoor is men ontvankelijk voor Goddelijke openbaringen. Dat zal het geval zijn bij allen die het vrederijk zullen binnengaan. Profeteren is het spreken uit de tegenwoordigheid van God met kennis van Zijn wil. God zal Zijn wil aan de ouderen door dromen bekendmaken en aan jongelingen door gezichten.

In het Oude Testament zien we dat de Geest niet algemeen gebruikmaakt van elk lid van het volk. Hij verricht Zijn werk vooral door middel van koningen, priesters en profeten. In de toekomst zal dat anders zijn. Dan ontvangen alle lagen van het volk, ook slaven en slavinnen, deze gave. Er zal geen onderscheid zijn naar geslacht, leeftijd – voor God bestaat er geen generatiekloof – of maatschappelijke status. De ouderen, bij wie de kracht afneemt of zelfs weg is, en de jongeren, die nog weinig of geen ervaring hebben in de dingen van God, zullen van God openbaringen krijgen in dromen en gezichten.

Copyright information for DutKingComments