Numbers 13:32-33

Verslag van de verkenners

Als de twaalf verkenners vertrekken, is er nog geen verschil tussen hen waar te nemen. Het verschil wordt pas duidelijk als ze “na verloop van veertig dagen” terugkeren. Het getal veertig is het getal van beproeving (Gn 7:17; Ex 24:18; 1Sm 17:16; 1Kn 19:8; Jn 3:4; Mk 1:13; Hd 1:3). Beproeving van het geloof maakt openbaar hoe het met het geloof zit. Dat blijkt ook bij de twaalf verkenners. Ze hebben allemaal hetzelfde gezien, maar slechts twee hebben gekeken met de ogen van God. Een van die twee is Kaleb. De naam Kaleb betekent ‘van ganser harte’. Hij is die naam waard. Kaleb heeft zich met een ongedeeld, een volkomen toegewijd hart aan de HEERE en Zijn zaak gegeven. Voor hem is de straf die straks komt geen afstel van het ingaan in het land, maar uitstel.

De tien andere mannen die het land verkend hebben, hebben dezelfde zegeningen genoten als Kaleb, maar zij hebben het land nooit in bezit genomen. Zij zijn als de mensen van wie geschreven staat dat ze de gaven van het hemelse land hebben gesmaakt, maar verloren zijn gegaan. “Want het is onmogelijk hen die eens verlicht zijn geweest en van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van [de] Heilige Geest geworden zijn, en [het] goede Woord van God en [de] krachten van [de] toekomstige eeuw geproefd hebben en afgevallen zijn, nog eens te vernieuwen tot bekering” (Hb 6:4-6). Het gaat hier om mensen die zich nooit waarachtig, met hun hart, tot God hebben bekeerd. Hoewel de tien een ongelovig hart hebben, kunnen ze niet ontkennen dat het land overvloeit “van melk en honing”.

Melk is gezonde voeding die we als baby van onze moeder hebben gekregen. Als gelovigen worden we opgeroepen naar het Woord te verlangen, zoals een baby verlangt naar de melk van zijn moeder (1Pt 2:2). Honing is een beeld van de natuurlijke betrekkingen tussen de leden van Gods volk en spreekt van de zoetheid van de broederliefde. We vinden in de melk en de honing de zegen van de verticale en horizontale verhoudingen.

De tien verkenners geven een juiste beschrijving. Ze hebben geen andere dingen gezien dan God al vanaf het begin heeft gezegd (Ex 3:8). Maar ze laten hun verslag volgen door een inperkend “echter” (Nm 13:28) en verleggen de nadruk van de zegen naar de vijanden. Toch heeft God hun ook van die vijanden verteld en niet alleen van de zegen.

Al aan Abraham heeft Hij verteld dat zijn nageslacht op weg zou gaan naar een land waarin vijanden zijn (Gn 15:18-21). En aan Mozes heeft Hij beloofd – en Mozes heeft dat weer aan het volk voorgehouden – dat Hij de vijanden uit het land zal verdrijven (Ex 23:27-31). Maar als een mens vergeet wat God heeft gezegd, gaat hij de dingen anders zien. Zo voelen de tien zichzelf als sprinkhanen in hun eigen ogen omdat ze God uit het oog verloren zijn.

De indruk die het ongeloof overdraagt, brengt beroering onder het volk. Kaleb weet precies waarover de anderen het hebben. Hij stelt de zaak niet anders voor en kleineert de gevaren niet. Hij is niet ongevoelig voor de gevaren, maar hij is een man van geloof in wat God heeft gezegd. Dat maakt het verschil. Met een rustig vertrouwen in de macht van God getuigt hij van de zekerheid van de overwinning en brengt hij het volk tot bedaren.

Dan laten “de mannen die met hem opgetrokken waren” een kwaad gerucht over het land bij de Israëlieten uitgaan. Uitvoerig schilderen ze de onmogelijkheid om het land in bezit te nemen, alsof een poging daartoe ondernemen gelijk staat aan zelfmoord.

Deze wijze van redeneren kunnen we geestelijk toepassen. We redeneren zo, als we bijvoorbeeld tegen anderen zeggen dat het doen van bijbelstudie onzinnig is, dat het zich bezighouden met de zegeningen van Gods land een vermoeiende bezigheid is die alleen maar problemen oplevert. Dan stellen we het hemelse land voor als een gebied waar geen leven mogelijk is. We mogen ons wel afvragen hoe wij spreken over het leven met de Heer en het kennis nemen van wat Hij ons aan geestelijke zegeningen heeft gegeven.

Copyright information for DutKingComments