Numbers 16:1-3

Opstand van leiders tegen Mozes

Dit hoofdstuk vormt een dieptepunt in de geschiedenis van de woestijnreis van Israël. Kan het nog erger na wat we in de voorgaande hoofdstukken hebben gezien: het terugverlangen naar Egypte, de verachting van het manna en de weigering om het beloofde land in te gaan? Ja, dat zien we in dit hoofdstuk.

Waarschijnlijk speelt deze opstand zich af tegen het einde van de woestijnreis. Als we dat toepassen op het einde van de christelijke bedeling, de tijd waarin wij nu leven, dan kunnen we twee lessen leren. De eerste is dat na alle ontrouw en verval die in het christelijk getuigenis zijn voorgekomen, het ergste nog moet komen. De volledige afval van wat de naam ‘christelijk’ draagt, zal alles in de schaduw stellen wat al aan boosheid openbaar is geworden in de christenheid. Het dieptepunt is het loochenen van de Vader en de Zoon (1Jh 2:22).

De tweede les is dat een volk, als het toch het land, de hemel zal binnengaan, dat niet is gegrond op de trouw van dat volk, maar op de trouw van de Hogepriester. De waarde van het hogepriesterschap van de Heer Jezus wordt aangegeven aan het slot van dit hoofdstuk en in de daarop volgende hoofdstukken. De bloeiende staf van Aäron die we in het volgende hoofdstuk zien, is daarvan een sprekend symbool (Nm 17:1-10).

Het bewijs dat deze geschiedenis verwijst naar de eindtijd van de christenheid, is te vinden in de brief van Judas. Dathan en Abiram herkennen we in personen die in Mozes de heerschappij verwerpen (Jd 1:8). In Judas zijn drie fasen in de weg naar de afval te onderscheiden (Jd 1:11). Het begint met “de weg van Kaïn”. Dit stelt het beginsel voor van de mens die een eigen gerechtigheid voor God wil opbouwen, iemand die op grond van eigen werken door God aanvaard wil worden.

Vervolgens spreekt Judas over “de dwaling van Bileam”. Hierin zien we het beginsel van een mens die meent God en tegelijk de mammon te kunnen dienen. In de christelijke kerk komt dat neer op het binnenhalen van leringen van mensen voor geld en macht. Dat is te herkennen in de oecumenische beweging en de charismatische beweging. Leringen van demonen hebben ingang gekregen. Het hoeft ons niet te verbazen, want dit is door de Geest voorzegd: “De Geest nu zegt uitdrukkelijk, dat in [de] latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, terwijl zij zich zullen bezighouden met verleidende geesten en leringen van demonen die in huichelarij leugen spreken en hun eigen geweten hebben dichtgeschroeid” (1Tm 4:1-2).

De weg van Kaïn en de dwaling van Bileam zijn de voorbereiders voor wat Judas in zijn brief als derde noemt, “de tegenspreking van Korach” ofwel de openlijke, rechtstreekse opstand tegen God. Waar Dathan en Abiram zich uitstrekken naar het leiderschap van Mozes, daar strekt Korach zich uit naar het priesterschap van Aäron. Korach is een Kahathiet. De Kahathieten hebben de mooiste taak in verbinding met de tabernakel. Zij mogen de heilige voorwerpen dragen. Dat is voor Korach niet voldoende. Hij wil de positie van Aäron.

Wat Korach in feite wil, is een positie die hem verheft boven het volk waardoor hij als middelaar tussen het volk en God komt te staan. Die zonde, de zonde van een aparte priesterklasse, is in de christenheid algemeen geworden. Het is het innemen van de plaats die alleen de Heer Jezus toekomt. Wie dat begeert, valt in de tegenspreking van Korach en zal daardoor omkomen. Sterk is dat te zien in de paus. Het pausdom is de afschuwelijke aanmatiging de plaatsvervanger van Christus op aarde te zijn. Een aparte priesterklasse is volkomen vreemd aan het bijbelse christendom.

Bij Korach, Dathan en Abiram sluiten zich ook nog tweehonderdvijftig mannen van naam aan. Het is moeilijk om nederig te blijven als je iemand “van naam” bent. Hoogmoed en eerzucht liggen op de loer om die naam te laten spreken. Vaak zijn “mannen van naam” er niet tevreden mee bekend te zijn, maar willen ze meer. In het leven van zulke mannen is voor God en Zijn Woord geen plaats. Zij hebben in de oudheid de aarde met hun gewelddadigheden vervuld en zijn de aanleiding voor de zondvloed (Gn 6:4-7).

De opstandelingen vleien eerst het volk door te zeggen dat het als geheel heilig is. Heilig-zijn zit echter niet in een verklaring door mensen, maar in het houden van de geboden van de HEERE. Een dergelijke verklaring gaat er bij het volk wel in. Democratie wordt gezien als een grote winst. In de kerk wil niemand zich dat laten ontnemen. Niet een paar man aan de top, maar iedereen moet zijn zegje mogen doen. Waar men blind voor is, is dat de macht toch ligt bij een paar autoritaire figuren onder het volk.

Korach wil de macht naar zich toe trekken. Als hij zich als middelaar kan opwerpen, heeft hij het hele volk in zijn greep. De macht van de geestelijke klasse is enorm. De mens onderwerpt zich graag aan leiders die hun godsdienstige gevoelens strelen (2Tm 4:3). Mozes doorziet wat Korach wil (Nm 16:10). Wij zullen bewaard blijven voor deze misleiders en hun vleiende, verleidelijke taal, als we naar ‘Mozes’ luisteren (vgl. Lk 16:29), dat wil zeggen als we luisteren naar wat God in Zijn Woord tegen ons zegt.

Dathan en Abiram zijn Rubenieten. Ruben is de oudste zoon van Jakob. Als behorend tot zijn nageslacht eisen Dathan en Abiram de voornaamste plaats onder het volk op. Hun gedrag maakt hun ware aard openbaar. Zij weigeren Mozes te gehoorzamen en beschuldigen hem ervan dat hij over hen heerst (Nm 16:13). Maar Mozes en Aäron matigen zich hun positie in het volk van God niet aan. God heeft hun die positie gegeven (Hb 5:4). Dat te erkennen is ware wijsheid. Wie daar bewust tegen ingaat door gaven voor zichzelf op te eisen zonder te kijken naar wat God heeft gegeven, kan niet anders dan Gods oordeel over zich afroepen. Dathan en Abiram willen een plaats op grond van natuurlijke kwaliteiten.

Zo gebeurt het in de christenheid. We zien dat als mensen met een goed verstand en een vlotte babbel een vooraanstaande plaats opeisen of gegeven wordt.

Copyright information for DutKingComments