Numbers 35:9-15

Vrijsteden zijn voor de doodslager

De vrijsteden zijn voor de doodslager. Bij doodslag hebben we met het volgende te maken:

1. De daad, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen doodslag die per ongeluk plaatsvindt en doodslag met voorbedachten rade.

2. De doodslager, die vlucht naar de dichtstbijzijnde vrijstad om uit handen van de bloedwreker te blijven – de bloedwreker is de naastbestaande van de gedode, die opkomt voor diens belangen.

3. De oudsten van de vrijstad, die onderzoeken of de doodslag per ongeluk is gebeurd of met voorbedachten rade.

4. Als het om doodslag met voorbedachten rade blijkt te gaan wordt de doodslager uitgeleverd aan de bloedwreker, die dan de doodslager doodt.

5. Als het om doodslag zonder opzet gaat, mag de doodslager in de vrijstad blijven en is hij vrij van de wraak van de bloedwreker. Hij moet in deze stad blijven tot de dood van de hogepriester. Zodra hij zich namelijk tijdens het leven van de hogepriester buiten de stad begeeft, is de bloedwreker gerechtigd hem alsnog te doden. Veiligheid is alleen in de stad gegarandeerd.

Er zijn drie vrijsteden in het land en drie in de woestijnzijde van de Jordaan. De drie steden in het land liggen alle drie op een hoogte, zodat ze van verre al te zien zijn. “Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen zijn” (Mt 5:14b).

Met de veronderstelling dat er in het land doodslagers kunnen zijn, wijst God op abnormale omstandigheden in het land. Het land betekent immers voor het volk leven in overvloed. Hier voorziet God het tegendeel.

In de toepassing kunnen we denken aan Israël, maar ook aan de christenheid. Israël heeft de Messias gedood, maar het is onwetend gedaan. Daarom is er hoop voor het volk. De doodslag van de Messias wordt het volk niet toegerekend als zou die met voorbedachten rade zijn geschied. We horen dat in de woorden van de Heer Jezus aan het kruis: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lk 23:34a). Ongeveer vijftig dagen later zegt Petrus iets dergelijks: “En nu, broeders, ik weet dat u het uit onwetendheid hebt gedaan, zoals ook uw oversten” (Hd 3:17).

Petrus zet in Handelingen 2 in zijn oproep tot bekering als het ware de poorten van de vrijstad open. Drieduizend mensen geven er gehoor aan en worden aan de gemeente toegevoegd (Hd 2:41). Op hen en allen die verder uit de Joden de Heer Jezus als Heiland hebben aangenomen, is van toepassing wat in Hebreeën 6 staat: “Wij die de toevlucht hebben genomen om de voorgestelde hoop aan te grijpen” (Hb 6:18). Dit maakt Christus tot de ware vrijstad.

Niet alleen de Joden zijn schuldig aan de dood van de Heer Jezus, de heidenen zijn het ook. Ook zij hebben het in onwetendheid gedaan: “Want als zij haar [d.i. Gods wijsheid] hadden gekend, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben” (1Ko 2:6; 8). Voor berouwvolle Joden en heidenen fungeert de gemeente als vrijstad.

De vrijstad is ook een type van de vrijstad voor de heidenen, want ook vreemdelingen en bijwoners kunnen van het voorrecht van deze vrijsteden gebruikmaken (Nm 35:15). Zo wordt in Christus Jezus geen verschil gemaakt tussen Griek en Jood. Niet-Joden, die door het geloof de toevlucht nemen tot Christus, zullen in Hem veilig en behouden zijn, want voor beiden geldt: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn” (Rm 8:1).

Maar niet alleen de Joden en de heidenen zijn schuldig. Het beginsel van doodslag is ook op de gemeente als verantwoordelijk getuigenis op aarde van toepassing. In geestelijke zin is de gemeente, in de zin van de christenheid, ook een doodslager geworden. Ze heeft de Heer Jezus van Zijn hoofdschap beroofd en dat zelf in handen genomen. De aanmatiging van het in de rechten treden van Christus is het duidelijkst in het pausdom te zien. Hetzelfde geldt voor alle menselijke inzettingen die de werking van Gods Geest in de gemeente loochenen of inperken.

Wie zich daarvan bewust wordt, zal behoefte voelen aan een vrijplaats. Hij zal zoeken naar een vrijplaats waar de rechten en het gezag van de Heer Jezus door Zijn Woord en Geest wel worden erkend. In zo’n vrijplaats wordt de Geest niet uitgeblust (1Th 5:19) door menselijke regels en geboden. Die regels kunnen in belijdenisgeschriften zijn vastgelegd, maar ook ongeschreven regels van traditie zijn dodelijk voor het beleven van het werk van Gods Geest Die Christus wil verheerlijken.

Ook de gemeente heeft te maken met “de bloedwreker”, dat is God Zelf. Hij heeft de takken van de olijfboom, dat is Israël, niet gespaard. Hij heeft Zijn volk voor een tijd terzijde gesteld. Evenmin zal Hij de gemeente, gezien als de belijdende christenheid, sparen als zij niet blijft in het besef dat zij helemaal afhankelijk is van de goedertierenheid van God (Rm 11:21-22).

Het gaat ten diepste om het volk van God dat woont in het erfdeel. Daar zijn de Levietensteden, die voor een deel ook toevluchtsteden zijn voor christenen die doodslagers zijn geworden. Doodslagers verstikken het ware leven van God. We herkennen hen in mensen die belijden christen te zijn, die het erfdeel claimen, terwijl hun ware aard is dat zij valse leer verkondigen aangaande de Heer Jezus. Zij loochenen bijvoorbeeld Zijn maagdelijke geboorte, Zijn kruisdood en Zijn opstanding. Daardoor doden zij het geloof van velen. Als zulke mensen tot inkeer komen, kunnen zij tot een vrijstad de toevlucht nemen.

Een plaatselijke gemeente behoort een zichtbare plaats te zijn, een stad op een berg die niet verborgen kan zijn. Dan zullen velen die op de vlucht zijn er hun toevlucht toe kunnen nemen. Staan wij zo bekend?

Copyright information for DutKingComments