Numbers 6:1

Inleiding

God heeft een speciale stam voor Zichzelf afgezonderd en wel die van Levi. Maar God handelt niet naar willekeur. In dit hoofdstuk geeft Hij aanwijzingen die het mogelijk maken dat iedere Israëliet die dat wil, zich aan Hem toewijdt.

Na de ontrouw van het volk, voorgesteld in de ontrouwe vrouw van het vorige hoofdstuk, komt hier de andere kant. Hier is iemand die zich persoonlijk volledig en vrijwillig aan de HEERE wil toewijden. Als de toestand van Gods volk geworden is als die van de ontrouwe vrouw, in wie we een beeld zien van de afwijking van het hele volk, gaat God spreken over de enkeling in Zijn volk. Dit zien we ook in Openbaring 2-3. Na de afwijking van elke gemeente wordt het woord tot de enkeling gericht: “Wie overwint” (Op 2:7b; 11b; 17b; 26a; Op 3:5a; 12a; 21a).

Wat in de nazireeër wordt voorgesteld, is een beeld van wat het hele volk voor God had moeten zijn, maar wat het helaas niet is geweest. Israël heeft zich niet afgezonderd voor God. Het is wel waargemaakt door een Godvrezend overblijfsel te midden van het volk. In Handelingen 2 zien we daar iets van. Te midden van het volk dat de Heer Jezus heeft verworpen, ontstaat een gezelschap, gevormd door de Heilige Geest, dat “over de grote daden van God” spreekt (Hd 2:11).

De gelofte van een nazireeër

Een nazireeër is een afgezonderde. Afzondering is maar niet negatief, het is geen doel op zichzelf, maar is een afzondering tot de HEERE. De Heer Jezus is de ware Nazireeër op aarde geweest, niet in letterlijke zin, maar in de ware betekenis ervan. Zo heeft Hij wel wijn gedronken, lezen we niet dat Hij lang haar heeft gehad en heeft Hij doden aangeraakt. Dit toont aan dat toewijding een innerlijke zaak is. De uiterlijke kenmerken behoren daarvan de zichtbare tekenen te zijn. Waar alleen uiterlijke kenmerken zijn, is er sprake van huichelarij, farizeïsme.

Wie de nazireeërgelofte aflegt (vgl. 2Kr 17:16), doet dat voor een bepaalde tijd. Er zijn ook personen die het voor hun hele leven zijn, zoals Simson, Samuel en Johannes de doper. Als zodanig worden ze al voor hun geboorte bestempeld (Ri 13:5; 14; 1Sm 1:11; Lk 1:15). Zij zijn het in letterlijke zin. In zekere zin zijn de Rechabieten ook nazireeërs (Jr 35:1-19).

Of er veel geweest zijn die zich als nazireeër aan de HEERE hebben gewijd, is niet duidelijk. Mogelijk wordt in Numeri 30 op de nazireeërgelofte gedoeld (Nm 30:3). Ze zijn er wel geweest (Am 2:11-12), mogelijk ook al voordat de wet op het nazireeërschap hier gegeven wordt. [Zie ook Klaagliederen 4 waar voor ‘aanzienlijksten’ ook ‘nazireeërs’ kan worden vertaald (Kl 4:7-8).] De zaak als zodanig lijkt in elk geval bekend te zijn geweest. Zo wordt Jozef in Genesis 49 “de gewijde [letterlijk: nazireeër] onder zijn broeders” genoemd (Gn 49:26).

Het lijkt erop dat in het gesprek dat Jakobus en Paulus in Jeruzalem voeren ook op de nazireeërgelofte wordt gedoeld (Hd 21:23-26; vgl. Hd 18:18). Dat Paulus zich daarmee inlaat, is niet in overeenstemming met zijn roeping en dienst. De christen is “niet onder [de] wet, maar onder [de] genade” (Rm 6:14), en moet zich daarom ook niet onder de wet (laten) plaatsen. Het doen van geloftes hoort niet bij zijn positie.

Copyright information for DutKingComments