Numbers 9:1-14

Het tweede Pascha gevierd

Hier hebben we weer een tijdsaanduiding die een geschiedkundig gedeelte inluidt. Op 1-1-02, de eerste dag van de eerste maand van het tweede jaar na de uittocht, is de tabernakel opgericht. Vervolgens vinden we wat in Numeri 7 beschreven staat. Dat loopt dan tot 13-1-02. De dag erna, de veertiende dag, wordt het Pascha gevierd.

Het eerste Pascha is in Egypte gevierd. Hier lezen we over het tweede Pascha. Pas in Jozua 5 lezen we voor de derde keer over de viering van het Pascha (Jz 5:10). Zou het in de woestijn niet zijn gevierd? God heeft de viering ervan als een eeuwige inzetting voor de komende geslachten voorgeschreven (Ex 12:14). Toch lezen we in totaal slechts zeven keer in de Bijbel over een daadwerkelijke viering van het Pascha (Ex 12:11; Nm 9:5; Jz 5:10; 2Kr 30:15; 2Kr 35:1; Ea 6:19; Lk 22:15). Het doet denken aan de spaarzame keren dat in de christenheid het gedachtenismaal van de Heer wordt gevierd.

Er is verband tussen het Pascha in Exodus, Numeri en Jozua.

1. In Exodus is de viering ervan uniek. Het ziet op het ogenblik dat een mens tot bekering komt, verlost wordt en in de woestijn komt, alles op grond van het bloed. Israël heeft Egypte niet kunnen verlaten zonder Pascha. Zo is er voor de mens geen weg uit de wereld zonder de dood van Christus.

2. Ook daarna wil God dat wij het Paaslam niet vergeten. Tijdens onze woestijnreis (Numeri) vieren we het daarom elke eerste dag van de week.

3. God wil ook dat wij ons bewust zijn dat wij al onze hemelse zegeningen (Jozua) te danken hebben aan dat Lam.

Zo zien we het Paaslam aan het begin van de reis, tijdens de reis en nadat de reis geëindigd is.

Het Pascha is een herinnering aan hun verlossing en een symbool van hun eenheid als volk. Het avondmaal van de Heer kent dezelfde gedachte. Het doet de leden van de gemeente terugdenken aan Hem Die hen heeft verlost – “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:23-25) – en geeft uitdrukking aan het feit dat de leden van de gemeente “één brood, één lichaam” zijn (1Ko 10:17). God geeft deze symbolen – het Pascha voor Israël en het avondmaal voor de gemeente – om te voorkomen dat de gedachte aan eenheid en verlossing verloren gaat.

Het Pascha wordt hier voor het eerst als een herinnering gevierd. De verlossing ligt nog vers in het geheugen. Ze hebben de verlossing ervaren. Die ervaring van de verlossing, maar dan als geloofservaring, heeft ieder kind van God. Door het vieren van het avondmaal komt de destijds ervaren verlossing telkens weer krachtig op ons af, we worden er steeds aan herinnerd.

Het Pascha in de tweede maand

De omstandigheden van de woestijn veroorzaken soms verhinderingen om het Pascha te houden. Dat kan zijn in geval van verontreiniging. Het gaat er niet om dat iemand als gelovige ongeschikt is. Van nature is iedere gelovige onwaardig, maar hij is geschikt gemaakt door de Heer Jezus. Door onze wandel kunnen we echter ongeschikt worden en dat zonder het zelf te willen. Het betreft hier niet een bewuste zonde. Het gaat hier om de aanraking van een lijk, misschien per ongeluk, misschien noodzakelijk omdat er iemand begraven moest worden. Het is geen onreinheid die uit hemzelf is voortgekomen.

Dat het niet om een bewuste zonde gaat, blijkt ook wel uit het feit dat deze mensen zelf naar Mozes toegaan. Ze tonen fijngevoeligheid ten aanzien van het Pascha door aan te geven dat ze door hun aanraking met de dood het nu niet kunnen houden. Ze stellen zich er ook niet tevreden mee dat ze het dan maar een keer overslaan. Ze gaan met hun probleem naar Mozes. Naar twee kanten zien we hun goede gezindheid en verlangen: ze gaan niet onverschillig aan hun verontreiniging voorbij en ze laten niet onverschillig het Pascha aan zich voorbijgaan.

Mozes doet niet alsof hij het antwoord op hun vraag weet. Het is ware grootheid te zeggen dat je iets niet weet en ermee naar God te gaan in het vertrouwen dat Hij antwoord zal geven. Mozes nadert namens deze mensen tot God om Hem te vragen en legt dit geval aan Hem voor. God geeft antwoord. Dat zien we telkens in Numeri. Vraag Hem en Hij zegt wat er moet gebeuren. God voorziet in elke omstandigheid waar het volk niet weet wat het moet doen. God handhaaft altijd Zijn heiligheid. Onreinheid maakt ongeschikt, maar Hij geeft wel een oplossing. Hij voorziet in omstandigheden dat zo iemand wel het Pascha kan houden.

In Zijn antwoord geeft Hij een uitweg. Ook voegt Hij er nog een geval aan toe dat iemand het Pascha niet heeft kunnen houden. Dat is ingeval iemand vanwege een verre reis niet in staat is het te houden. Door een verre reis te maken heeft iemand zich verwijderd van de plaats waar de HEERE is. Dat is wel een eigen keus. Toepassing: als we iemand een aantal weken niet in de samenkomst zien, kan dat erop duiden dat zo iemand op een verre reis is, dat wil zeggen geestelijk ver is afgedwaald. Daar moeten we zorg aan besteden. We kunnen niemand missen. Ook God hecht er waarde aan dat het Pascha wordt gevierd. Het is Hem niet onverschillig als iemand het avondmaal, het gedachtenismaal van de Heer, niet viert.

Schuldige nalatigheid

De uitweg die de HEERE geeft, is dat het Pascha in de tweede maand mag worden gevierd. Daarin voorziet Hij in Zijn genade. Als de betrokkene daar ook geen gebruik van maakt, moet hij worden uitgeroeid. Dan is er sprake van opzet. Een toepassing kan zijn dat we tegen iemand die meerdere keren zonder geldige reden geen avondmaal viert, zeggen dat hij niet meer het avondmaal kan vieren, voordat hij inziet dat Hij hier de Heer Jezus tekort mee doet.

In geestelijke zin verkeren wij allemaal in omstandigheden van de tweede maand. Sommigen zijn gekomen uit kerkelijke systemen waar de dood zijn beslag heeft gekregen, anderen zijn van een ‘verre reis’ thuisgekomen. In veel plaatselijke gemeenten komt slechts een klein deel samen van de hele gemeente in die plaats. Velen bevinden zich nog op een plaats in de christenheid waar de dood heerst; velen zijn ook nog op een verre reis.

Toch geeft God nog de gelegenheid om het Pascha te houden, zoals in de dagen van Hizkia (2Kronieken 30-31). We lezen van die dagen: “Een groot deel van het volk … hadden zich niet gereinigd. Toch aten zij het Pascha, maar niet zoals het voorgeschreven was. Hizkia bad echter voor hen en zei: Laat de HEERE, die goed is, verzoening doen voor hem die heel zijn hart erop gericht heeft om God de HEERE, de God van zijn vaderen, te zoeken, al was dat niet volgens de reinheid die past bij het heiligdom. En de HEERE verhoorde Hizkia en genas het volk” (2Kr 30:18-20).

Deze regeling wil niet zeggen dat God Zijn maatstaven verlaagt of versoepelt. Dat doet Hij nooit. We mogen niet soepeler worden in de beoordeling van wie wel en wie niet aan het avondmaal mogen deelnemen. Wat geldt voor de eerste maand, geldt ook in de tweede maand. Nooit mag zwakheid in het getuigenis de maatstaven veranderen, maar God houdt wel rekening met de omstandigheden en dat moeten wij ook doen.

Het Pascha voor de vreemdeling

De vreemdeling die bij de Israëlieten woont, is ook verplicht het Pascha voor de HEERE te houden. Het betreft dan wel een vreemdeling die door zich te laten besnijden deel is gaan uitmaken van Gods volk: “Als er nu een vreemdeling bij u verblijft en [als die] voor de HEERE het Pascha wil houden, laat dan al wie mannelijk is bij hem, besneden worden. Dan mag hij naar voren komen om het [Pascha] te houden, en zal hij zijn als een ingezetene van het land. Niemand echter die onbesneden is, mag ervan eten. Eén wet is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die te midden van u verblijft” (Ex 12:48-49; vgl. Ea 6:19-21).

Copyright information for DutKingComments