Obadiah 1-9

Inleiding

Obadja is de vierde in de rij van de twaalf kleine profeten. Zijn boek is het kleinste bijbelboek dat we in de Bijbel hebben, maar zijn boodschap is net zo krachtig en waardevol als die van de andere profeten. We zouden veel hebben gemist als we die niet in de Bijbel hadden.

Uniek is dat hij zijn boodschap niet richt tot Gods volk, maar tot een volk dat Gods volk uiterst vijandig gezind is. Daarbij is het treffend dat dit vijandige volk een broedervolk is. Dit geeft aan de boodschap van Obadja een bijzondere betekenis.

De voorgaande profeten – Hosea, Joël en Amos – hebben gesproken tot Juda en Israël. Obadja spreekt tot Edom. Hij is ondersteboven van de arrogantie en het leedvermaak van Edom ten aanzien van Israël, een broedervolk. Geen enkele vijand heeft het recht Gods volk te vernederen, te minachten of te plunderen. Als dat toch gebeurt, laat Hij zien wat Zijn volk voor Hem betekent en dat niemand straffeloos Zijn “oogappel” (Zc 2:8) kan aanraken.

Laten we luisteren naar de boodschap van deze man van God. We zullen ontdekken dat ook zijn boodschap weer veel bevat dat voor ons herkenbaar en actueel is.

“Want het oordeel zal onbarmhartig zijn over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft” (Jk 2:13a). Dit vers van Jakobus kan goed als opschrift boven het boek Obadja geplaatst worden. Het geeft krachtig weer wat de inhoud van het boek is. Misschien dat we ons afvragen of het verontwaardigde profetische geluid van Obadja wel spoort met de nieuwtestamentische boodschap van vergeving. Maar evengoed kunnen we ons afvragen of wij niet zelf gevangenzitten in, wat iemand eens noemde, ‘een soort versuikerd christendom’.

Kennen wij dat nog wel, de verontwaardiging om dingen die eenvoudigweg niet kunnen, dingen waarover God toornt? Obadja is ondersteboven van de arrogantie en het leedvermaak van Edom ten aanzien van Israël, nota bene een broedervolk. Edom is een broedervolk in een andere zin dan Moab en Ammon. Moab en Ammon zijn nakomelingen van Lot, de zoon van een broer van Abraham. Het is ook een ander broedervolk dan de Ismaëlieten want die stammen wel van Abraham af, maar niet via Sara. Bij Edom gaat het om een zoon van Izak, de beloofde zoon van het welbehagen van de HEERE. Dichter bij Israël kan niet. Dan blijkt: hoe nauwer de band, hoe dieper de kloof. Naarmate we in onze overdenking van dit boek vorderen, zal de juistheid van de opstelling van Obadja tegen Edom steeds duidelijker worden.

Obadja, waar hij profeteerde en waarover

Obadja betekent ‘dienaar van de HEERE’. In het Oude Testament luisteren meerdere personen naar die naam (1Kn 18:3-16; 1Kr 12:9; 2Kr 17:7). Onder hen bevindt zich de profeet van wie we een boek – in dit geval beter: een boodschap – in de Bijbel hebben. Hij is met geen enkele andere Obadja te identificeren. De enige keer dat we zijn naam tegenkomen, is in dit bijbelboek. Om meer van hem te weten te komen zullen we bij de inhoud van zijn boodschap te rade moeten gaan.

Als we die boodschap lezen, blijkt de plaats van handeling de stad Jeruzalem te zijn en de naaste omgeving daarvan, het bergland van Juda. Sion, de heilige berg van God (Ob 1:16; 17; 21), vormt daarvan het centrum. Toch heeft de profetie van Obadja niet Jeruzalem of Juda als onderwerp, maar Edom. Edom krijgt te horen dat het gestraft zal worden om wat het de kinderen van Juda heeft aangedaan, nadat Jeruzalem is ingenomen.

Wanneer profeteerde Obadja

Obadja is een van de eerste van de kleine profeten. Aangenomen wordt dat hij tijdens de regering van Joram (848-841 v.Chr.) heeft geprofeteerd. Voor die aanname pleiten enkele geschiedkundige bijbelse gegevens. In de tijd van Joram vallen de Filistijnen en de Arabieren Juda binnen en plunderen Jeruzalem (2Kr 21:16-17; Jl 3:3-5; Am 1:6). Onder Joram maken de Edomieten zich los van de overheersing door Juda (2Kn 8:20-22). Nog een aanwijzing is te vinden in de vergelijking met wat Jeremia in zijn profetie over Edom zegt (Jr 49:7-22). Dat komt sterk overeen met wat Obadja zegt.

Hoewel de kleine profeten niet strikt chronologisch gerangschikt zijn, geeft ook de plaats die hij inneemt een aanwijzing dat hij tot de oudere profeten behoort. De kleine profeten zijn in hoofdgroepen toch wel zo te verdelen dat de profeten die vóór de wegvoering hebben geprofeteerd eerst staan, terwijl de drie profeten die de rij van twaalf sluiten, hebben geprofeteerd na de terugkeer uit ballingschap.

Edom, dat is Ezau

Om de profetie beter te begrijpen is het nuttig om eens te kijken naar de oorsprong van Edom. Ezau kreeg de naam Edom in verbinding met het verkopen van zijn eerstgeboorterecht (Gn 25:30). Bij die gelegenheid wordt hij in zijn ware aard openbaar. Met zijn daad toont hij zijn verachting van de gave van God. Hij geeft de voorkeur aan de ogenblikkelijke bevrediging van een lichamelijke behoefte. Hij wordt verworpen omdat hij de gave van God verwerpt (Hb 12:16-17).

Ezau persoonlijk is nooit vervloekt. Hij heeft zelfs ook een zegen van Izak ontvangen (Hb 11:20), hoewel daarin de naam van God niet voorkomt (Gn 27:39-40). Als hij zijn jongere broer Jakob zou hebben gediend, zoals God bij zijn geboorte had bepaald (Gn 25:23b), zou er voor hem ook zegen geweest zijn.

Pas na een lange geschiedenis van openbaring van haat en vijandschap tegen zijn broeder heeft God gezegd dat Hij hem heeft gehaat (Ml 1:3). Die haat van God betreft dan ook niet Ezau persoonlijk, maar Ezau in zijn nageslacht. Drie keer staat in de lijst met nakomelingen van Ezau dat Ezau Edom is (Gn 36:1; 19; 43). Edom is de naam van het nageslacht van Ezau als volk.

Edoms haat tegen Israël

De eerste vijandschap van Edom openbaart zich in Numeri 20. De Israëlieten zijn onderweg naar het beloofde land en moeten daarvoor door het land van Edom. Het verzoek daartoe wordt door Edom met veel vertoon van macht geweigerd (Nm 20:14-21). Ondanks alle voorkomendheid van Mozes en het volk, blijft Edom zijn vijandschap tonen. Ze luisteren naar niets anders dan naar de boosaardige en trotse influisteringen van hun eigen hart. Deze grondhouding van vijandschap hebben ze altijd gekoesterd.

Later onderwerpt David hen door Joab (2Sm 8:14). Onder Joram worden ze afvallig (2Kn 8:20-22). Naarmate Juda en Israël steeds meer in verval raken, gaat Edom zich steeds arroganter gedragen en verheugt hij zich over het kwaad dat Gods volk treft (Ps 137:7). In Psalm 83 zien we hoe Edom deel uitmaakt van het laatste bondgenootschap tegen Jeruzalem met de bedoeling de naam van Israël van de aarde weg te vagen (Ps 83:5-9). Ezechiël 35 spreekt ook over deze altijddurende haat van Edom en laat zien dat deze al van het begin af openbaar is (Ez 35:1-6).

Enkele nakomelingen van Ezau

De haat van Edom tegen Gods volk wordt in zijn nakomelingen scherp getekend. Amalek bijvoorbeeld is een kleinzoon van Ezau (Gn 36:12). De nakomelingen van Amalek zijn de eersten die Israël na de uittocht uit Egypte aanvallen (Ex 17:8). De HEERE zegt van hen dat Hij “de herinnering aan Amalek onder de hemel geheel zal uitwissen” (Ex 17:14). Hij zal dat doen door middel van Zijn eigen volk (Dt 25:17-19).

Er zijn nog enkele Edomieten die van zich doen spreken. Zo is daar Haman, de Agagiet (Es 3:1-10; Es 8:3; 5; Es 9:24), die maar van één ding bezield is en dat is het uitroeien van het Joodse volk. De naam Agag is de titel van de koningen van Amalek. Ook horen we van ‘de Edomiet Doëg’, die vijfentachtig priesters van de HEERE vermoordt en de priesterstad Nob uitmoordt (1Sm 22:17-19). De haat van Edom tegen Gods volk en zijn moordzucht kenmerkt ook de familie van Herodes. Herodes de Grote is een Edomiet. Hij is berucht door zijn kindermoord in Bethlehem. Zijn zoon Herodes Antipas laat Johannes de doper onthoofden. Een andere zoon, Herodes Agrippa I, doodt Jakobus en wilde ook Petrus doden.

God komt voor Zijn volk op

De voorgaande profeten, Hosea, Joël en Amos, hebben gesproken tot Juda en Israël. Zij hebben het volk zijn ontrouw aan God voorgehouden en de tuchtigingen die God daarom heeft moeten geven. Obadja richt zich niet tot Juda of Israël. Hij spreekt wel over Juda, maar zegt niets ten nadele van hen. Als God door Obadja tot Zijn eigen volk zou hebben gesproken, had Hij dat op dezelfde wijze moeten doen als de andere profeten. Maar Hij spreekt tot Edom. Daarom gaat Hij aan het falen van Zijn eigen volk voorbij en spreekt naar Zijn eigen voornemen.

Het is ermee als met Zijn spreken door Bileam (Numeri 23-24). Terwijl Mozes in meerdere toespraken tegen Israël zegt dat zij opstandelingen zijn, laat God Bileam in tegenwoordigheid van Balak zeggen: “Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan. De HEERE, zijn God, is met hem, en de [jubelklank] van de Koning is bij hem” (Nm 23:21). Als God Zich tegenover Zijn volk opstelt, handelt Hij met hen naar Zijn rechtvaardige eisen. Hij wijst hen op hun afwijking en tuchtigt hen voor hun zonden. Maar tegenover de vijand komt God altijd voor Zijn volk op (Ps 105:12-15).

Geen enkele vijand heeft het recht Gods volk te vernederen, te minachten of te plunderen. Als dat toch gebeurt, laat Hij zien wat Zijn volk voor Hem betekent en dat niemand straffeloos Zijn “oogappel” (Zc 2:8) kan aanraken. Het is ermee als met een ongehoorzaam kind. De ouders zullen het kind bestraffen om zijn gedrag. Maar komt iemand anders hun kind te na, dan zullen ze voor hem opkomen.

God getuigt

Het is alsof God door de houding van de vijand wordt uitgedaagd tot het geven van een getuigenis van wat Zijn volk voor Hem betekent. Elke aanval van de vijand brengt naar voren wat er in Gods hart is voor de Zijnen. Als God Zijn hart opent over de Zijnen in hun waarde voor Hem boven hen die Hem en Zijn volk vijandig gezind zijn, horen we de mooiste en meest verheven dingen.

Prachtig is dat te zien bij het kruis. Daar is de vijandschap van de mens het meest openbaar geworden. Daartegenover is daar ook op grootse wijze openbaar geworden Wie God is als licht en liefde, juist tegenover de mens die Hem in Zijn Zoon verwerpt. “De voornaamste” van de zondaars, Paulus (1Tm 1:15), kan daardoor iemand worden aan wie God Zijn heerlijkste verborgenheden meedeelt (Ef 3:2-11).

Edom, symbool van haat

In de haat van Edom komt nog een algemeen beginsel tot uiting. In Edom zien we de haat en vijandschap van het vlees tegenover God (Rm 8:7-8) en wat van God is. Edom is het symbool voor de haat tegen wat God uitkiest. Zolang Edom niet met Gods volk wordt geconfronteerd, wordt dit niet openbaar. Zodra die confrontatie er is, komt wat sluimerend aanwezig is in alle heftigheid naar boven.

Dit is ook te merken bij de evangelieprediking. Mensen die ogenschijnlijk netjes winkelend publiek zijn, uiten zich plotseling in bijtende spot of snauwende ergernis, als je hun een evangelieblaadje aanbiedt. Niemand kent zichzelf totdat hij in contact komt met wat van God is. Dat is de ware en doorslaggevende test voor het hart. Christus is het volmaakte criterium en de volkomen standaard omdat alleen Hij de volmaakte openbaring van God is.

Indeling van het boek

I De boodschap van de HEERE (Ob 1:1)

II De vernedering van Edom (Ob 1:2-9)

a. Edoms karakter (Ob 1:2-4)

1. Edoms toekomstige geringheid (Ob 1:2)

2. Edoms huidige hoogmoed (Ob 1:3-4)

b. Edoms rampspoed (Ob 1:5-9)

1. Edoms plundering (Ob 1:5-6)

2. Edom in de val gelopen (Ob 1:7)

3. Gods initiatief (Ob 1:8-9)

III De aanklacht tegen Edom (Ob 1:10-14)

a. De reden voor de aanklacht (Ob 1:10)

b. De verklaring van de aanklacht (Ob 1:11-14)

1. De aanklacht beschreven (Ob 1:11)

2. De aanklacht herhaald en aangevuld (Ob 1:12-14)

IV. De dag van de HEERE (Ob 1:15-21)

a. Het oordeel over Edom (Ob 1:15-18)

b. De bezetting van Edom en andere gebieden (Ob 1:19-20)

c. Het koningschap van de HEERE (Ob 1:21)

Een meer globale indeling is in drie delen:

I De Ob 1:1-9 gaan over de ondergang van Edom en zijn verwoesting, met

1. in de Ob 1:1-4 het raadsbesluit van de HEERE om Edom door vijandige volken klein te maken en van zijn zekere hoogte van rotsburchten te storten; en

2. de Ob 1:5-9 een schildering in felle kleuren hoe Edom door vijanden geheel uitgeplunderd en door zijn bondgenoten en vrienden verlaten en bedrogen wordt en machteloos ten onder gaat.

II De Ob 1:10-14 beschrijven de oorzaak van zijn ondergang.

III De Ob 1:15-21 gaan over de uitoefening van gerechtigheid over de naties en Edom en de vestiging van het koninkrijk in Israël en zijn herstel en overwinning.

Het visioen van Obadja

Wat Obadja in deze profetie gaat meedelen, heeft hij gezien. Daarop wijst het woord “visioen”. Hoe hij heeft waargenomen wat hij in de volgende verzen doorgeeft, is niet duidelijk. Hij kan iets hebben ‘gezien’ in zijn innerlijk, door iets wat God hem heeft getoond. Het is ook mogelijk dat hij een uiterlijke verschijning heeft waargenomen, die hem heeft verteld wat hij moet doorgeven. In elk geval heeft Obadja dingen gezien die werkelijkheid zijn. Hij geeft niet een gissing door, met een aanwezige kans dat hij het mis heeft.

In ruimere zin geldt voor alle openbaringen die profeten ten deel vallen, dat het om dingen gaat die God hun laat zien. God maakt Zijn profeten deelgenoot van Zijn plannen en wegen met Zijn volk door aan hen te laten ‘zien’ hoe Hij te werk gaat. De profeten geven hun ‘visioenen’, dat is wat God hun heeft laten zien, door aan Gods volk, met de bedoeling dat Zijn volk hun leven in overeenstemming daarmee zal aanpassen.

Mensen gaan op veel terreinen van het leven feitelijk op dezelfde manier te werk als zij zich een voorstelling proberen te maken van wat gaat gebeuren. De bedoeling hiervan is, dat zij daar hun beleid op afstemmen. Voor mensen is bij een dergelijke werkwijze wel altijd de kans op vergissing aanwezig. En als mogelijk de hoofdlijnen wel voldoen aan de verwachtingen, dan zijn er altijd wel details die niet uitkomen, of waarmee geen rekening is gehouden.

Zulke gissingen en vergissingen zijn bij God uitgesloten. Hij verkondigt vanaf het begin het einde (Js 46:10). Dan geeft Hij niet alleen een volmaakte weergave van het begin en het einde, maar ook van de weg die van het begin naar het einde voert.

Wat Obadja heeft gezien, is een woord van “de Heere HEERE” over Edom. Niet mensen geven hier hun mening, maar God spreekt. Hij is “de Heere”, Adonai, dat is de Gebieder, en de “HEERE”, Jahweh, dat is de God van het verbond met Zijn volk, Die Zich aan dat verbond houdt. Als Hij spreekt, doen we er goed aan aandachtig te luisteren. Het is een woord van de Heere HEERE over of tot Edom. Dit woord begint in Ob 1:2, maar eerst komt er nog een tussenzin.

Het woord “wij” is van toepassing op de profeet die zich hier een maakt met andere profeten of met het hele volk. De profeet en de anderen hebben “een bericht”, een boodschap, opgevangen. Het is een bericht dat door “een gezant is uitgezonden onder de heidenvolken”. De inhoud van het bericht lijkt op de bekendmaking van een samenzwering. Er is een lobby onder de volken gaande om de handen ineen te slaan en gezamenlijk tegen Edom de wapens op te nemen.

In de “gezant … onder de heidenvolken” is misschien wel iets te herkennen van diplomatieke bezoeken aan verschillende landen. We kunnen ook denken aan de rol van de media die voor de berichtgeving zorgen. Toch zeggen Obadja en de zijnen niet als eerste dat ze deze berichtgeving uit de ‘media’ hebben vernomen, maar dat zij het hebben “gehoord van de HEERE”.

Voor onze beoordeling van de berichten die wij uit het nieuws vernemen, ligt hierin een belangrijke les. Als wij de gebeurtenissen op het wereldtoneel waarnemen, staan wij dan ook open voor de stem van God die daarin gehoord wordt? Slaan we de Bijbel erop na, om na te gaan langs welke lijn God Zijn plannen vervult? Of luisteren wij alleen maar naar de politieke leiders en beoordelen wij hun plannen in het licht van de macht die zij naar onze mening hebben?

We doen er wijs aan Gods Woord naast het nieuwsmedium te leggen en de berichten daarvan te toetsen aan de Bijbel. Dan zullen we ons niet laten misleiden door de schijn van de gebeurtenissen, maar daarin de stem van de Heer herkennen. We zullen opmerken dat diplomaten en media, zonder het zich bewust te zijn, door God worden gebruikt om Zijn plan uit te voeren.

Een woord als hier in Obadja dient tot vertroosting voor Gods volk. God maakt Zijn volk bekend dat Hij met hun zaak is begaan. Hij laat zien dat het Hem niet onverschillig is hoe met Zijn volk wordt gehandeld.

Vernederd

In Ob 1:1 heeft God Zich eerst met een woord over Edom tot Zijn eigen volk gericht, om hen moed in te spreken. Na dit enkele woord vol bemoediging voor Zijn volk, barst de HEERE vanaf Ob 1:2 los tegen Edom. Zonder pardon stelt Hij al aan het begin van Zijn spreken tot Edom het oordeel over dat volk vast. In de volgende verzen spreekt Hij de onderbouwing voor deze vaststelling uit.

Zonder enig verweer moet Edom het oordeel aanhoren en ondergaan. Er is geen mogelijkheid om in beroep te gaan. Dat zal niet kunnen, want God is de hoogste rechtsinstantie. Ze zullen het ook niet doen, want tegen de aanklacht is niets in te brengen. Een procedurefout is uitgesloten.

Het wordt gezegd alsof het al gebeurd is. Het maakt voor God niet uit of iets in de toekomst of in het verleden ligt. Voor Hem is het altijd heden. Tijd is slechts een element dat Hem ter beschikking staat. Hij is er niet aan gebonden. Alles wat de HEERE Zich voorneemt, wat Hij zegt, gebeurt ook.

Het lot dat Edom hier moet ondergaan, is het speciale lot van allen die niet tevreden zijn met het hun toegemeten deel, van allen die verlangen naar meer. Om dan veracht te worden is bijzonder pijnlijk.

De HEERE voert Zijn oordeel uit door middel van de volken die Hij heeft opgeroepen, eerst door de Assyriërs, daarna door de Babyloniërs. Daar laat Hij het niet bij. Na dit oordeel over Edom door de volken is er ook een oordeel dat Hij Zelf uitvoert (Js 63:1-6). Ook Israël wordt ingeschakeld als werktuig in Gods hand om het oordeel over Edom te voltrekken (Ob 1:18).

Overmoed

Wat Edom uitstraalt, is: ‘Ik ben sterk, wij zijn wijs.’ Edom stond bekend om zijn wijze mannen. De intelligentsia van die regio zat in Edom (Ob 1:8). Je kunt het vandaag nog zien in de rotsstad Petra, een hele stad in de rots uitgehouwen. Obadja proeft wat daarachter zit. Hij proeft de diepe wens zich totaal onkwetsbaar te maken: ‘Niemand kan meer met mij concurreren; ik zit hier in mijn ivoren toren, en wij zijn safe.’

Overmoed is altijd misleidend. Wie overmoedig is, rekent erop dat hij alles aankan en dat niemand hem de baas is. In zijn overmoed meent Edom dat hij veilig is. In zijn overmoed kijkt hij verachtelijk op zijn vijanden neer (vgl. Ps 10:5b-6). Wie op anderen neerkijkt, kijkt niet omhoog, waar God woont. Bij Edom is er een totaal gebrek aan kennis van God en daardoor ook van zichzelf.

Edom meent onaantastbaar te zijn. Hij woont immers in nagenoeg ontoegankelijke rotswoningen. Zijn hooghartige vraag “wie zal mij neerhalen naar de aarde?”, getuigt van zijn hoogmoedig zelfvertrouwen (vgl. Js 14:13; Gn 11:4). Hij spreekt zijn vraag niet hardop uit, maar “in zijn hart”. Hij rekent niet met God, Die de hoogmoedigen weerstaat, maar de nederigen genade geeft (Sp 3:34; Jk 4:6; 1Pt 5:5).

Zij die hoog van zichzelf denken, menen dat anderen ook hoog van hen denken. Het zijn mensen die “zichzelf naar zichzelf afmeten en zichzelf met zichzelf vergelijken” (2Ko 10:12). Ze maken zichzelf tot middelpunt van hun denken en tot norm van vergelijking waaraan ze anderen afmeten.

Edom beroemt zich op zijn macht en aanzien en vergeet dat hij zijn eerstgeboorterecht en het aanzien dat daarmee gepaard gaat, heeft verkwanseld voor een schotel linzenmoes. Hij heeft totaal geen interesse in de dingen van God. Wat heb je aan een eerstgeboorterecht dat je pas krijgt bij het overlijden van je vader (Dt 21:15-17)? Daar moet je maar op wachten. Je leeft nu en nu wil je genieten. Niks geen gezeur over later.

Treffend geeft de Schrift zijn houding weer in wat van zijn voorvader Ezau opgetekend staat: “Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht” (Gn 25:34). Je ziet het voor je: de man van het veld, van de jacht, van het harde leven, die alleen uit is op een gevulde maag. Om zijn maag te vullen wisselt hij achteloos een zegen van God voor de toekomst in tegen een ogenblikkelijke bevrediging van zijn begeerten. Als aan die bevrediging is voldaan, staat hij op om aan een volgend avontuur te beginnen. Wie doet hem wat?

Ezau en Edom zijn sprekende voorbeelden van velen die niets geven om de zegen van God. Het enige waarvoor ze belangstelling hebben, is een geslaagd familieleven, een succesvolle studie, een hoge functie in het bedrijfsleven. Als het maar bijdraagt aan hun aanzien, de streling van hun ego, het onaantastbaar maken en houden van hun status.

Laten we niet denken dat zulk gedrag alleen in de wereld te vinden is. Ook te midden van de christenen doen zich situaties voor, waarbij zegeningen van God worden ingeruild voor directe bevrediging van behoeften. De voorganger die uit is op aanzien van mensen, hun naar de mond praat, zal aanzien krijgen. Maar hij mist de zegen, de goedkeuring van God, nu en straks.

Aan God valt niet te ontkomen

In het vorige vers horen we Edom snoeven: ‘Wie zal mij …?’ Op die hooghartige, uitdagende vraag komt plotseling het door hem niet vermoede antwoord van de HEERE: ‘Ik zal u …’ Edom waant zich veilig, volstrekt onaantastbaar, onbereikbaar voor elke macht die hij zich kan voorstellen. Maar hij rekent buiten de HEERE.

In Edom zien we de kortzichtigheid van alle mensen bij wie geen enkele gedachte aan God is. Zulke mensen berekenen hun kansen alleen in het licht van wat zij aan mogelijke gevaren waarnemen. Hun kansberekeningen lopen altijd stuk op Hem, Die ze niet bij hun overleggingen betrekken. Het is onmogelijk aan Hem te ontkomen.

Edom mag zich veilig wanen voor mensen, maar God weet hem te vinden. Of hij zich nu op de hoogste plek op aarde zou bevinden of op de hoogste plek in het heelal, geen van beide vormt voor God een probleem. Hoe hoger Edom zich zou verheffen, des te dieper zou zijn val zijn. Nergens in de hele schepping is een plek te vinden die buiten het bereik van God is, waar Hij niet bij zou kunnen. Nergens ook in de hele schepping is een plek te vinden waar God niet binnen kan komen. Alles is voor Hem binnen handbereik en toegankelijk. Het is de wijsheid van de mens en tevens zijn behoud als hij dat voor God erkent. David is zo iemand (Ps 139:7-12; vgl. Am 9:2; Js 14:12-20).

Dieven, verwoesters en druivenplukkers

Om de totale uitplundering van Edom aanschouwelijk voor te stellen worden twee gevallen voorgesteld waarbij nog iets wordt overgelaten. Als Edom uitgeplunderd wordt, zal er niets overblijven. Het eerste geval gaat over een diefstal en beroving. “Dieven” zijn mensen die stiekem de eigendommen van anderen wegnemen. “Nachtelijke verwoesters” doen hetzelfde, maar dan met geweld. Zulke mensen nemen mee wat ze kunnen gebruiken. De andere spullen laten ze liggen.

Onder misdadigers komt het ook voor dat een soort erecode wordt gehanteerd. Ze zien er geen been in om mensen te benadelen, maar soms zullen ze daarbij toch een bepaalde grens niet overschrijden. Waar die grens ligt, wordt natuurlijk bepaald door hun eigen verdorven geweten. Hoe het ook zij, de handelwijze van deze kwalijke lieden wordt aan Edom tot voorbeeld gesteld. Bij Edom is helemaal geen grens aan hun verdorven handelen. Wat ze ook maar kunnen stelen, nemen ze mee, of ze het nu kunnen gebruiken of niet. Er is bij hen geen enkel respect voor het bezit van de ander. Daarom zullen zij ook zelf geheel en zonder pardon worden “uitgeroeid”.

Het tweede geval gaat over eerbare mensen als “druivenplukkers”. Zij laten een nalezing over. Godvrezende mensen doen dat bewust, omdat God dat bevolen heeft (Lv 19:10; Dt 24:21). Goddeloze mensen doen dat onbewust, omdat er druiven zijn die ze gewoon niet zien en die pas ontdekt worden tijdens een nauwkeurige nalezing. Een dergelijke slordigheid komt niet voor als de tijd voor de verdelging van Edom is aangebroken. Zij die hem beroven, zullen niets van hem overlaten.

Verborgen schatten opgespoord

Tot in alle schuilhoeken speuren de vijanden van Edom naar iets wat nog kan worden meegenomen; niets wordt over het hoofd gezien (Jr 49:10). Alles waaraan Edom enige waarde hecht, wordt opgespoord. Petra, de hoofdstad van Edom, is een grote opslagplaats van Syrisch-Arabische koopwaar, waar veel schatten opgestapeld en verborgen liggen. De vijanden speuren naar die verborgen schatten vanwege de waarde ervan. Ze speuren er ook naar omdat met het verlies van deze rijkdommen de welstand en macht van Edom vernietigd zullen zijn.

Heel wat mensen stellen hun vertrouwen op hun schatten en hun weelde. Ze voelen zich er veilig en onafhankelijk door. Tegelijk is er de angst ze kwijt te raken. En terecht. Juist hun schatten trekken rovers aan in plaats van hen af te schrikken. Rijkdom biedt geen veiligheid, maar onzekerheid.

Paulus zegt tegen Timotheüs dat hij de rijken moet waarschuwen “hun hoop niet gevestigd te hebben op [de] onzekerheid van [de] rijkdom, maar op God” (1Tm 6:17; Sp 23:4-5). Wie schatten op aarde verzamelt, loopt groot gevaar dat ze een keer door dieven worden geroofd, hoe goed ze ook zijn opgeborgen. Dat is niet het geval met schatten in de hemel. Die kunnen niet worden geroofd (Mt 6:19-21).

Edom komt bedrogen uit

Edom zoekt niet alleen bescherming in zijn rotsen en schatten, maar zoekt ook steun bij zijn bondgenoten. Ook daarmee zal hij bedrogen uitkomen. Zijn bondgenoten, naar wie hij zijn boodschappers sturen om hulp te vragen, zullen die boodschappers terugsturen naar de grens omdat zij niet betrokken willen worden in de verwikkelingen van Edom. Zelfs zijn vrienden en door hem begunstigden laten hem in de steek, bedriegen hem. Niets en niemand is er nog waarop hij kan vertrouwen. Hij staat er helemaal alleen voor.

De zin “er is geen inzicht in hem”, geeft aan dat Edom niets beseft van het kwaad dat hem zal worden aangedaan van kanten waarvan hij het niet verwacht. Zijn beroemde wijzen hebben in hun alom geroemde wijsheid geen rekening gehouden met de misleiding en de kracht van de zogenaamde vrienden. Hij zal al zijn berekeningen en verwachtingen zien falen, blind als hij is voor de valstrikken die gelegd worden door hen die van hem afhankelijk zijn.

In de trouweloosheid van bondgenoten, vrienden en begunstigden ontvangt Edom een rechtmatige vergelding voor de behandeling van zijn broer Jakob, waarover verderop wordt gesproken. Door het ongeluk waarin Edom wordt gestort, zullen ze hun gebruikelijke inzicht verliezen en niet meer weten hoe of wat ze moeten doen. Ze zullen het spoor naar uitredding totaal bijster zijn.

Dit is het lot van allen die op hun eigen wijsheid vertrouwen. Zij wanen zich alwetend, maar hebben geen kennis van het menselijk hart en van Gods handelen.

De wijzen vergaan

De woorden “spreekt de HEERE” geven het begin aan van een volgend gedeelte dat de Ob 1:8-9 omvat. In Ob 1:4 vormen deze woorden de afsluiting van het gedeelte van de Ob 1:2-4. In de Ob 1:8-9 spreekt God over de verwoesting van Edom die als een dreiging boven dit volk hangt. Deze verwoesting neemt Hij Zelf ter hand. Het tijdstip waarop Hij het oordeel zal voltrekken, is “op die dag”. Zoals zo vaak in de taal van de profeten wordt daarmee gedoeld op de tijd dat God openlijk het wereldgebeuren zal binnentreden om al Zijn voorzeggingen te gaan vervullen. Voor de goddelozen betekent dat het oordeel, voor zijn verdrukte volk betekent het uitredding en behoudenis.

De Edomieten, en speciaal de stam van de Themanieten (Am 1:12; Hk 3:3), staan bekend om hun wijzen (Jr 49:7; Jb 2:11; Jb 4:1). Die wijsheid zal hun geen redding brengen. In het vorige vers staat al dat hun wijsheid hen in de steek laat tegenover hun bondgenoten en vrienden. Hier worden de wijzen zelf door de HEERE uit Edom weggedaan.

Stap voor stap wordt Edom elke hulpbron ontnomen die zij menen te hebben. Na een tevergeefs vertrouwen op hun rotsen, rijkdom en bondgenoten, raken ze nu ook hun wijzen en daarmee hun inzicht kwijt.

De helden komen om

De verdelging van Edom nadert zijn voltooiing. Nadat Edoms wijsheid is weggenomen, wordt hij van zijn kracht beroofd. Als wijsheid en inzicht hem zijn ontnomen, valt ook de moed van dappere strijders weg. Verstijfd van schrik zullen ze niet in staat zijn hun volk te verdedigen. Ze zijn niet in staat tegenstand te bieden als het volk wordt vermoord en uitgeroeid.

De krachtigste helden baten niet als God niet voor ons is. Als Hij vóór ons is, kan niets ons deren; als Hij tegen ons is, kan niets ons helpen.

Copyright information for DutKingComments