Obadiah 12-14

Leedvermaak, vrolijkheid, een grote mond

De Ob 1:12-14 vormen een opmerkelijk geheel. Daarin treffen we een serie van acht negatieve uitingen aan die Edom heeft laten horen bij de ellende die over Juda is gekomen. Elk van deze negatieve uitingen komt overeen met een beschrijving van “de dag” van Juda’s rampspoed. Elke keer dat er sprake is van “de dag”, wordt een periode aangegeven waarin Juda de tuchtiging van God door middel van de vijand ondergaat.

Edom heeft zich niet alleen afzijdig gehouden, terwijl het te hulp had moeten komen. Hij heeft daarbij leedvermaak gehad over de rampspoed die Juda trof. Ze stonden er massaal bij, wreven zich in de handen van plezier, gniffelend om wat er gebeurde. Ze zeiden als het ware: ‘Zo hebben we het graag!’ De aanblik was een wellust voor hun ogen. De ondergang van Juda maakte hen vrolijk.

Laten we, voordat we de houding van Edom veroordelen – en die ís te veroordelen! –, onszelf eerst eens eerlijk onderzoeken en onszelf afvragen: Heb ik soms ook niet een innerlijke voldoening als het een ander slecht gaat met wie ik een verschil van standpunt heb?

Het bleef bij Edom niet bij leedvermaak. Ze gaven er ook hoorbaar uiting aan door een grote mond op te zetten in plaats van troostwoorden te spreken. De geest van Edom is in onze tijd bijna dagelijks waar te nemen. De zelfmoordaanslagen in Israël worden door de Palestijnen bejubeld. Een man wiens zoon zichzelf opblies, zei dat hij het jammer vond dat zijn zoon geen atoombom had kunnen gebruiken. Het zaaien van dood en verderf onder de bevolking van Israël bewerkt grote vreugde en grootspraak bij alle vijanden van dat volk.

(Ik zeg dit binnen het kader van de profetie van Obadja en niet als een rechtvaardiging van Israëls opstelling. Die rechtvaardiging is er niet, omdat zij nog steeds eigenwillig en eigenmachtig hun rechten willen handhaven, zonder bekering tot God en geloof in de Heer Jezus.)

Omdat alle vijandschap ten opzichte van Juda uiteindelijk God en Zijn Gezalfde betreft (Ps 2:1-2), zal Hij Edom oordelen (Ez 35:12-15).

Beroving

Hoewel zij niet meehielpen Jeruzalem te veroveren, verschenen ze in de poort van Gods volk, door God hier treffend “Mijn volk” genoemd. Uitdagend hebben ze daar plaatsgenomen, alsof zij het er voor het zeggen hadden. Hooghartig en met onverholen leedvermaak hebben ze neergekeken op het onheil dat hun ‘broeder’ Juda had getroffen. Ze hadden niet meegeholpen Jeruzalem te veroveren, maar ze hielpen wel mee de stad te plunderen, begerig als ze waren om in de buit te delen. Edom strekte de hand uit naar het bezit van Israël. Ze namen wat God uitdrukkelijk aan hun ongoddelijke stamvader had ontzegd, omdat Hij het aan Jakob had gegeven.

Door deze plundering namen zij actief deel aan de misdaad. Naast een vermeerdering van hun bezit leverden ze daarmee ook een vermeerdering aan leed dat Juda onderging. Het zien van dat leed verschafte hun ook nog eens innerlijke genoegdoening. Juda leed pijn vanwege het gemis van hun bezittingen. De pijn van het vermaak dat Edom daarvan had, kwam daar nog eens bovenop. Zo trapte Edom iemand die al in de ellende zat, er nog dieper in en vond daar zijn genoegen in.

Uitroeien en uitleveren

Het bleef niet bij leedvermaak, een grote mond en beroving. Edom koos een tactisch punt uit om Juda verder onheil aan te doen. Ze waren bezield van een niet te verzadigen haat. Na het bezit moesten de mensen zelf eraan geloven. Moord en uitlevering aan de vijand vormden een welkome toevoeging aan het al toegebrachte leed (Ez 35:5).

Het is tragisch om te zien hoe zij die waren ontkomen en op de vlucht waren, werden opgewacht door een broedervolk om alsnog omgebracht en beroofd te worden. Edom heeft deelgenomen aan de ramp die zich over Juda heeft voltrokken door zich op te stellen als een spottende toeschouwer en als een die met de vijand heult.

Copyright information for DutKingComments