Philippians 1:21

Christus groot maken in je lichaam

Fp 1:19. In Fp 1:12 heeft Paulus als zijn wil uitgesproken dat de Filippenzen iets zullen weten. Nu spreekt hij uit wat hijzelf “weet”. Iets weten betekent dat je kennis van iets hebt. Je hebt inmiddels wel begrepen, dat het weten van bepaalde dingen over God niet bedoeld is als voedsel voor je intellect. Alles wat je mag weten van God, alles waarvan Hij je in kennis stelt, heeft Hij je gegeven opdat het iets zal doen in je leven. Dat betreft niet alleen de kennis die je opdoet door middel van bijbelstudie. Het betreft ook de ervaringen die je in je geloofsleven hebt. Om dit laatste gaat het hier bij Paulus. Hij weet dat alles wat hem overkomt en waarover hij in de voorgaande verzen heeft gesproken, door God gebruikt wordt om hem het einddoel, de “behoudenis”, te doen bereiken.

De ‘behoudenis’ is hier natuurlijk niet de behoudenis op grond van geloof (Ef 2:8). Die bezit hij al. Nee, het gaat erom dat hij leeft in het besef dat alles in Gods hand is. Daardoor is hij er zeker van dat hij behouden door alle omstandigheden heen zal komen. Ja, dat hij door de omstandigheden als het ware gedragen wordt naar het einddoel toe en dat veilig zal bereiken. Hij ziet dat God de omstandigheden als een vervoermiddel gebruikt om hem te brengen waar Hij hem hebben wil.

Paulus ziet alles wat hem overkomt niet alleen in relatie tot het hier-en-nu – en dat is al waardevol –, hij ziet het ook allemaal in het perspectief van de toekomst. Alle gebeurtenissen in zijn leven zijn geen toevalligheden, maar een bijdrage aan een eindresultaat. Is het niet een grote bemoediging dat jij ook zo mag kijken naar alles wat er in je leven gebeurt?

Paulus vindt niet alleen rust in de gedachte dat alles in Gods hand is. Hij weet zich ook gedragen door het “gebed” van de Filippenzen. God gebruikt ook het gebed van de Zijnen om Zijn doel te bereiken. Daarin ligt voor jou en mij een machtige aansporing om veel te bidden voor anderen. Een prachtig voorbeeld van wat het gebed doet, lees je in Handelingen 12 (Hd 12:5-17). Daarmee zijn de middelen van Gods zorg voor de Zijnen niet uitgeput. Paulus weet dat God de omstandigheden regeert en dat anderen voor hem bidden. Daarnaast heeft hij ook de innerlijke “bijstand [of ondersteuning] van de Geest”.

Iedere gelovige heeft de Heilige Geest inwonend ontvangen bij de bekering (Ef 1:13). Hij is de Geest van zoonschap, waardoor de gelovige de Vader kent, Hem ‘Abba, Vader’ noemt (Rm 8:15; Gl 4:6). Hij is de Geest door Wie de gelovige wandelt, geleid wordt, vrucht draagt en leeft (Gl 5:16; 18; 22; 25). Paulus noemt Hem hier “de Geest van Jezus Christus”. Dat is niet voor niets. Door de Geest zo te noemen verbindt Paulus zijn leven en zijn omstandigheden met het leven van de Heer Jezus toen Hij op aarde was. Hij verbindt zijn leven tevens met de plaats waar de Heer Jezus nu is. “Jezus” is de naam van de Heer in Zijn vernedering; “Christus” is de naam van de Heer in Zijn verhoging.

De omstandigheden waarin de Heer op aarde verkeerde, waren vele malen zwaarder dan die van Paulus. De Heer Jezus deed alles in de kracht van de Heilige Geest (Hd 10:38). Hij is niet meer op aarde. Hij is verheerlijkt in de hemel. Zijn verheerlijking is het bewijs van Zijn overwinning over de wereld, de satan, de zonde en de dood. Daarom is Paulus ook niet terneergeslagen. Hij leeft bij en in die overwinning. Het volle resultaat daarvan zal te zien zijn bij de uiteindelijke behoudenis. Daar ziet hij naar uit.

Fp 1:20. Dat Paulus niet terneergeslagen is, blijkt wel hieruit dat hij vol verlangen uitziet naar het groot maken van Christus in zijn lichaam. Christus wordt groot gemaakt als Hij dichter bij de mensen wordt gebracht. Je kunt dat vergelijken met de manier waarop een ster door middel van een telescoop dichterbij wordt gehaald. De ster verandert niet van grootte. De aandacht valt niet op de telescoop. Als je alleen náár en niet dóór de telescoop kijkt, zie je nog niets van de ster. Zo wil ook Paulus wegvallen, en zo moeten ook wij wegvallen, opdat Christus des te beter wordt gezien. Iets dergelijks zie je bij Johannes de doper (Jh 3:30).

De “verwachting en hoop” waarvan Paulus vol is, hebben twee kanten. Enerzijds rekent hij erop dat hij geen enkel aspect van wat hij altijd heeft gepredikt en in zijn leven heeft waargemaakt, zal moeten herroepen. Zijn gevangenschap is geen straf van God voor een verkeerde prediking of een verkeerd leven. Integendeel, en dat is de andere kant, hij rekent erop dat ook nú, nu hij in gevangenschap is, er geen enkele beperking is om “met alle vrijmoedigheid” Christus groot te maken in zijn lichaam.

Het middel om Christus dichter bij de mensen te brengen is ons lichaam. Door ons lichaam, in spreken en handelen, delen wij aan anderen mee wie we zijn. Als we onszelf belangrijk vinden, zullen we zo spreken en doen dat we daardoor de aandacht op onszelf richten. Als we Christus belangrijk vinden, zullen we zo spreken en doen dat Hij daardoor gezien wordt.

Paulus voegt er nog iets aan toe. Hij wil Christus groot maken in zijn lichaam zowel “door [het] leven” als “door [de] dood”. Dat is geen grootspraak van hem. Hij is slechts op één ding uit: de verheerlijking van Christus. Daar gaat het in zijn leven om en daar zal het ook om gaan als hij moet sterven. Als je zo tegen je leven en je dood kunt aankijken, wat moet je dan een vol leven hebben.

Johannes de doper is rond de dertig jaar als hij wordt onthoofd vanwege zijn trouwe getuigenis. Jim Elliot is nog geen dertig als hij met vier andere jonge mannen wordt gedood door Auka-indianen, die zij met het evangelie wilden bereiken. Als eenentwintigjarige student schrijft hij in zijn dagboek: ‘Verteer mijn leven, God, want het is van U. Ik verlang niet naar een lang leven, maar naar een vol leven, zoals dat van U, Heer Jezus.’

Fp 1:21. Zulke verlangens wens ik jou en mezelf van harte toe. Zulke verlangens worden vervuld in levens van mensen die het Paulus kunnen nazeggen omdat ze hem navolgen: “Te leven is voor mij Christus en te sterven is winst.” Dat zegt een man die al enkele jaren gescheiden is van zijn werk voor de Heer. Dat moet een grote beproeving voor hem zijn geweest, maar daardoor heeft de Heer Zelf de plaats ingenomen van het werk. Paulus’ leven is niet zijn werk, maar Christus. Het leven bestaat voor hem uit Christus. Christus is de inhoud van zijn leven, het kenmerk van zijn hele stijl van leven. Daarom is sterven ook winst, want dan zal hij bij Christus zijn. In 2 Korinthiërs 12 schrijft hij erover dat hij daar al een voorproefje van heeft gehad (2Ko 12:2-4).

Fp 1:22. Als Paulus een keus zou moeten maken, zou hij het moeilijk vinden om te kiezen. Hij beziet de twee mogelijkheden niet in het licht van wat het zou kosten, hij beziet ze in het licht van de voordelen. Doorslaggevend in zijn keus is het welzijn van de gemeente. Hij komt tot de goede keus door zichzelf en zijn eigen belang uit het oog te verliezen en door evenals Christus uitsluitend aan de behoeften van de gemeente te denken.

Hij weet dat blijven leven moeilijkheden zal betekenen. Die moeite ondergaat hij echter graag omdat het leven hem gelegenheden biedt om Christus in zijn lichaam groot te maken, om vrucht in zijn dienst voor Hem voort te brengen. Dat stelt je voor de vraag wat voor jou de moeite waard is om voor te blijven leven. Leef je bijvoorbeeld voor je hobby's, je favoriete sport, je geweldig uitdagende baan, of voor Christus alleen?

Fp 1:23. In het afwegen van de twee mogelijkheden voelt Paulus zich heen en weer geslingerd. Beide mogelijkheden hebben iets heel aantrekkelijks, beide dringen ze zich aan hem op en strijden ze om de voorrang. Er is een groot verlangen om “heen te gaan en met Christus te zijn”. Het woord ‘heengaan’ betekent letterlijk ‘losmaken’. Het is een woord dat wordt gebruikt voor het losmaken van de touwen van een schip, zodat het kan vertrekken. Je hoort Paulus roepen: ‘Los die touwen, die me aan de aarde binden; dan kan ik vrij heengaan om met Hem te zijn naar Wie mijn hele hart uitgaat.’ Als hij daar zo over nadenkt, lijkt hem dat verreweg het beste. Er is ook niets wat daar bovenuit gaat. Het is het paradijs (Lk 23:43), waarin de gemeenschap met Christus volmaakt en ongestoord wordt genoten.

Mocht je wel eens iets van een zogenaamde ‘zielenslaap’ gehoord hebben, of daar nog eens van horen, dan is uit dit vers wel duidelijk dat daar helemaal niets van klopt. Met ‘zielenslaap’ wordt bedoeld dat een gelovige na zijn dood in een onbewuste toestand is. ‘Met Christus zijn’ duidt op een volle, bewuste levensgemeenschap met Christus. Het sluit elke gedachte aan een zielenslaap uit (vgl. Op 6:9; 10).

Fp 1:24. Paulus heeft zijn voorkeur uitgesproken, maar zijn keus is dat hij “in het vlees” wil blijven. Dat betekent uiteraard dat hij in het lichaam wil blijven, dat hij wil blijven leven. In zijn afweging heeft hij de noodzaak van de dienst aan anderen het zwaarst laten wegen.

In Paulus zie je de ware dienaar. Hij denkt aan wat nuttig en nodig is voor anderen en geeft niet de voorrang aan zijn eigen verlangens. Daar kunnen jij en ik nog wel wat van leren.

Lees nog eens Filippenzen 1:19-24.

Verwerking: Waardoor laat jij je leiden als je voor een bepaalde keus komt te staan?

Copyright information for DutKingComments