‏ Philippians 1:6

Inleiding

Een weldadige warmte komt je tegemoet als je deze brief leest. Er is een hartelijke band tussen de schrijver ervan en de geadresseerden. En dan te bedenken dat er een groot verschil is in afstand en ook in omstandigheden. Paulus is in Rome, de geadresseerden wonen in Filippi. Hij schrijft niet vanuit een comfortabele woning of fraaie hotelkamer, maar vanuit gevangenschap. Een gevangene had toen niet de luxe behuizing die we vandaag hebben, althans hier in het Westen.

We krijgen in deze brief een kijkje in het hart van Paulus. Tijdens het lezen hoor je geen klaagzang hoe slecht hij het wel getroffen heeft. Eerder hoor je het zingen van zijn hart. Hoe kan dat? Dat kan omdat zijn hart vol is van Christus. Hij wordt niet geleefd door de omstandigheden, hij zit niet te kniezen, hij moppert niet op de Heer, maar ziet Hem Die boven alle omstandigheden staat. Paulus beseft dat de omstandigheden waarin hij verkeert, in de hand van zijn Heer zijn.

Kijk, als je zo naar je leven kunt kijken, ben je niet stuk te krijgen. Dat lukt ons vaak niet. Dat weet de Heer. Daarom heeft Hij deze brief in de Bijbel laten opnemen. Hij neemt ons bij de hand om ons al lezend te leren hoe we door alle moeiten en ellende van het leven kunnen heengaan met blijdschap in ons hart. Paulus heeft dat ook niet van gisteren op vandaag geleerd. Daar heeft hij heel wat oefeningen voor doorgemaakt. Maar het is hem allemaal de moeite waard geweest. En als dat zo is voor hem, is dat ook zo voor jou en mij.

Ik noemde het woord ‘blijdschap’. Dat kun je het sleutelwoord van deze brief noemen. Het doet weldadig aan, de apostel hierover steeds te horen spreken. Je merkt totaal geen terneergeslagenheid vanwege de situatie waarin hij is; totaal geen somberheid vanwege de ontwikkelingen in de gemeente. Vreugde vult zijn hart omdat hij Christus als het voorwerp van zijn hart heeft. Vreugde is er ook omdat de Filippenzen hem niet vergeten. Paulus waardeert het bewijs van hun liefde voor hem zeer. Wat kan het je goed doen als anderen laten blijken dat ze je niet vergeten, dat ze met je begaan zijn.

De eerste keer dat Filippi in de Bijbel wordt genoemd, is in Handelingen 16 (Hd 16:11-40). Daar wordt bericht hoe Paulus en zijn metgezellen voet aan land zetten in Europa. Aangekomen in Filippi brengen ze daar het evangelie. Het resultaat van de prediking is het ontstaan van de eerste gemeente in Europa. Dat is niet zonder slag of stoot gegaan. Er is heel wat geslagen en gestoten. Paulus is er in de gevangenis terechtgekomen. Maar vanuit die donkere kerker heeft het licht van het evangelie gestraald.

Als Paulus zijn brief schrijft, is hij weer in gevangenschap. Sinds zijn eerste bezoek aan Filippi zijn ongeveer tien jaren verstreken. Maar de Filippenzen zijn hem niet vergeten en Paulus is hen niet vergeten. Er is regelmatig contact geweest. De Filippenzen hebben hem meerdere keren iets gestuurd voor zijn levensonderhoud. En toen zij van zijn gevangenschap hoorden, hebben ze Epafroditus gevraagd of hij Paulus wilde opzoeken. Ze wilden hem graag wat geven en dat kon Epafroditus mooi meenemen. Nou, dat is goed aangekomen. Deze brief die Paulus hun schrijft, getuigt daarvan.

Deze brief kun je een bedankbrief noemen. Paulus spreekt zijn dank uit voor de gave die hij van de Filippenzen heeft gekregen. Meer nog dan voor de gave is hij dankbaar voor hun medeleven. Je proeft tussen de regels door hoezeer hij zich met deze gemeente verbonden voelt. De toon is vol liefde, de taal vol vertrouwelijkheid. Met deze gemeente kan hij de gevoelens van zijn hart delen. Hij weet dat ze hem zullen begrijpen. Erop te kunnen vertrouwen dat de ander je begrijpt, is een groot goed.

De Filippenzen van hun kant willen Paulus door hun gave verzekeren van hun liefde voor hem. Het is voor hen niet ‘uit het oog, uit het hart’. Ze houden hem in hun hart, ze denken steeds met dankbaarheid en ook met bezorgdheid aan hem. En Paulus denkt op zijn beurt weer aan hun bezorgd zijn om hem. Die zorg wil hij door zijn brief wegnemen. Dit spreekt toch wel op een bijzondere manier van de diepe genegenheid die er over en weer is. Wat een voorbeeld voor plaatselijke gemeenten in hun relaties onder elkaar en ten opzichte van dienaren van God.

Paulus zou Paulus niet zijn als hij niet van de gelegenheid gebruikmaakt om hen geestelijk te dienen. Op welhaast vriendschappelijke wijze deelt hij met de Filippenzen wat hij heeft meegemaakt. Het wordt geen leerstellige brief, maar een brief vol christelijke ervaring. Je komt er diepe zielsoefeningen in tegen. Het christendom bestaat niet alleen uit leer, maar ook uit (be)leven. Leer en leven horen bij elkaar, het een kan niet zonder het ander. In deze brief ligt de nadruk op leven, terwijl bijvoorbeeld in de brief aan de Romeinen de nadruk meer op de leer ligt.

Dit beleven of ervaren is tegelijk het doormaken van een geestelijke ontwikkeling. Het gaat niet alleen om een momentopname. Het is ook niet een zoektocht naar optimaal geluk. Geestelijke groei is een proces dat naar Gods wil en langs Gods weg moet gebeuren. Daarom is het nodig dat Christus centraal staat. Wat je moet leren, is je blik constant op Christus gericht te houden. Pas dan gaat het goed en zul je geestelijk groeien. Geestelijk groeien wil zeggen dat Christus steeds meer je hele hart, je hele bestaan vult, dat je Hem overal bij betrekt, dat je niets meer zonder Hem doet. Durf jij te zeggen dat je al zover bent? Ik niet. De Filippenzen zijn dat ook niet.

Je kunt zeggen dat in deze brief de pelgrimsreis van de christen in de woestijn wordt beschreven. Een woestijn is geen aangename plek om te verblijven. Het is er droog, dor, doods. Dat is de wereld voor de christen. Maar de christen houdt zich niet bezig met de dingen om zich heen; hij houdt zich bezig met Christus in de hemel. Naar Hem is hij op reis. Dat doel vult zijn leven en is het motief om vol te houden. Het spoort hem aan tot grote activiteit. Hij geeft daarvoor alles op wat hem verhindert dat doel te bereiken.

In deze brief zul je woorden als ‘vlees’ (in de zin van het zondige vlees) en ‘zonde’ tevergeefs zoeken. Ze komen er niet in voor. Dat is niet moeilijk te begrijpen. Het gaat in deze brief niet om de worstelingen van het geloof. Worstelingen horen bij het gaan door een wereld die aan ons trekt. In deze brief is een man aan het woord van wie het hart vol is van Christus. Als je hebt geleerd je blik continu op Christus te richten, krijgt de verleiding geen kans zich aan je op te dringen. Ook moeilijkheden en problemen, twijfels en zorgen krijgen niet de kans zich tussen Christus en jou in te dringen. Christus is immers groter dan alle problemen. Betrek Hem erbij; het probleem verdwijnt dan niet, maar krijgt wel zijn aan Christus ondergeschikte plaats.

In plaats van worstelingen van het geloof zie je de kracht van de Geest. Waar Christus wordt gezien, is de Heilige Geest aan het werk. Waar het oog op Christus is gericht, kan de Heilige Geest verder werken. Daar krijgt de Geest vrij baan om het hart en het hele blikveld te vullen met de Persoon van Christus.

De brief telt vier hoofdstukken. In elk hoofdstuk is het onderwerp het leven van Christus:

1. In Filippenzen 1 zegt Paulus dat het leven voor hem enkel en alleen bestaat uit Christus.

2. In Filippenzen 2 zien we voorbeelden van het leven van Christus, hoe het op aarde zichtbaar is geworden, allereerst in Christus Zelf, daarna ook in enkele mensen.

3. In Filippenzen 3 ontdekken we dat we een hemelse roeping hebben en dat Christus in de hemel het doel van ons leven op aarde is.

4. In Filippenzen 4 worden we gewaar hoe dit leven in staat is de christen boven alle omstandigheden uit te tillen.

Lees nu de brief nog eens door.

Verwerking: Waarom is de brief aan de Filippenzen zo’n warme, hartelijke, vertrouwelijke brief?

Aanhef, dankzegging en gebed

Fp 1:1. Zoals gebruikelijk stelt Paulus eerst zichzelf als afzender aan de geadresseerden voor. Evenals hij vaker doet, betrekt hij nog iemand bij het zenden van de brief. In dit geval is dat Timotheüs, zijn “echt kind in [het] geloof” (1Tm 1:2). In deze jongeman heeft Paulus een medewerker voor wie hij een speciale waardering heeft (Fp 2:19-20; 22). De Filippenzen kennen hem. Dat Paulus zijn naam noemt als medeafzender, laat hun zien dat Timotheüs achter de inhoud van de brief staat. Dat is belangrijk, want Paulus hoopt hem ook binnenkort tot hen te zenden.

Dat hij Timotheüs als medeafzender noemt, wil niet zeggen dat ze de brief samen hebben geschreven. Uit de vele keren dat Paulus het woord ‘ik’ gebruikt, blijkt dat hij de eigenlijke schrijver is.

Verder valt op dat Paulus niet schrijft als apostel. Hij stelt zichzelf en Timotheüs voor als “slaven van Christus Jezus”. Een slaaf van Christus is door Hem gekocht om vrij te zijn. Wie zich echter realiseert wat de prijs is die de Heer Jezus heeft betaald, zal altijd Zijn slaaf willen zijn. Door over zichzelf en Timotheüs als slaven te schrijven plaatst Paulus zich op het niveau van de Filippenzen. De inhoud van brief wint niet aan kracht door er apostolisch gezag aan te verbinden. Het gaat om het voorleven ervan. Dat gebeurt in zijn leven als slaaf, niet op grond van zijn positie als apostel.

Zou hij als apostel hebben geschreven, dan zou het erop kunnen lijken dat je voor het opdoen van christelijke ervaring de status van apostel moet hebben. Maar de christelijke ervaring waarover hij het in deze brief heeft, is niet iets apostolisch; die ervaring ligt binnen het bereik van iedere ‘gewone’ christen. Het betreft iedere christen die een slaaf van de Heer Jezus is. Liefde voor de Heer Jezus is het motief om wat door de brief naar ons toe komt, in ons leven waar te maken. Het is niet een dictaat van bovenaf.

Dat Paulus werkelijk alle gelovigen op het oog heeft, zien we in de manier waarop hij zich tot hen richt. Hij schrijft “aan alle heiligen”. Daarvan is niemand uitgesloten. Door het gebruik van het woord ‘alle’ maakt hij ook duidelijk dat hij boven alle partijen en verschillen staat. En omdat christelijke ervaring persoonlijk is, schrijft hij niet aan ‘de gemeente in Filippi’, maar aan de “heiligen”. Deze heiligen zijn “in Christus Jezus”. Dat geeft hun geestelijke positie aan. Ze zijn ook heiligen “die in Filippi zijn”. Daarin zien we hun aardse positie.

In Filippi speelt zich hun maatschappelijke en gemeentelijke leven af; daar hebben zij hun verantwoordelijkheden en geven zij hun getuigenis. Dit kun je ook op jezelf toepassen. Je bent in Christus Jezus afgezonderd – dat is de betekenis van het woord ‘heilig’ – van de wereld. Je hoort er niet meer bij. In Christus Jezus ben je afgezonderd om voor God te leven. Dat doe je in de plaats waar je woont, waar jouw leven van elke dag zich afspeelt.

Dat “opzieners en dienaars” apart worden genoemd, betekent niet dat zij een speciale status hebben. Het woord “met” heeft de betekenis van ‘inclusief’. Ze worden op één lijn gesteld met de heiligen (vgl. Hd 20:28). Uit Handelingen 20 en Titus 1 blijkt dat ‘opziener’ hetzelfde is als ‘oudste’ (Hd 20:17; 28; Tt 1:5; 7). ‘Oudste’ wijst meer op de rijpheid van de persoon, het is iemand met een zekere levenservaring. Bij ’opziener’ gaat het meer om de taak, het werk dat wordt verricht.

Het zou mij niet verbazen als jij met vragen zit over het aanstellen van oudsten. Daarover kan ik wel een paar dingen zeggen. In het Nieuwe Testament lees je drie keer over het kiezen of (aan)stellen van oudsten (Hd 14:23; Hd 20:28; Tt 1:5). Uit die teksten blijkt dat niet de gemeente ze aanstelt, maar dat dit gebeurt door apostelen die ze aanstellen ten behoeve van de gemeente (Hd 14:23); je leest dat ze door de Heilige Geest ‘gesteld’ zijn (Hd 20:28); en je leest dat iemand anders ze namens een apostel aanstelt (Tt 1:5). Aangezien we geen apostelen meer hebben en er daarom ook niemand meer namens een apostel kan handelen, wordt het moeilijk op grond van de Bijbel vandaag oudsten aan te stellen.

Zijn oudsten dan niet nodig? En wordt er niet in 1 Timotheüs 3 over de kenmerken van een opziener gesproken (1Tm 3:1-7)? Jazeker. Ik heb ook niet gezegd dat ze er niet meer zouden zijn. Ik heb alleen gezegd dat ze niet meer officieel door de gemeente kunnen worden aangesteld. Gelovigen die de Heer al wat langer kennen en hun weg met Hem gaan, worden aangespoord naar het opzienerschap te streven (1Tm 3:1). Gelukkig zijn die plaatselijke gemeenten, die zulke mannen in hun midden hebben.

“Dienaars” zijn mensen die de zorg voor de materiële zaken op zich hebben genomen (1Tm 3:8-13). Dat is geen lagere dienst dan die van de opziener, maar een andere. De opziener behartigt vooral de geestelijke belangen van de gelovigen. Ze hebben het beiden nodig om in hun dienst direct afhankelijk te zijn van de Heer. Zij mogen niet aan vriendjespolitiek doen. Aanzien des persoons moet hun vreemd zijn. Alleen dan zullen ze hun werk tot nut van de heiligen en tot eer van de Heer kunnen doen.

Fp 1:2. Paulus sluit zijn aanhef af met zijn gebruikelijke zegenwens. Voor hun gewone dagelijkse leven wenst hij zijn lezers het besef van “genade” en innerlijke “vrede” toe. ‘Genade’ is vrije, onverdiende gunst. Leven in het besef van verleende genade zal een leven zijn waarin de ‘vrede’ van God wordt ervaren.

Hij wenst hun toe dat die genade en vrede hun zal worden gegeven van de beide Goddelijke Personen met Wie zij in verbinding zijn gebracht. De Vader en de Heer Jezus stellen het grootst mogelijke belang in de gelovigen. Genade en vrede worden door de gelovigen genoten als er van hen uit de grootst mogelijke belangstelling is voor alles wat de Vader en de Heer Jezus aangaat. In het licht van deze brief kun je wel zeggen dat genade en vrede de hele christelijke ervaring omvatten. Alles wat je meemaakt in de vorming van je karakter als christen, kun je daarmee in verbinding brengen.

Fp 1:3. Dankbaarheid is de grondtoon van de brief. Als Paulus aan de Filippenzen denkt, begint hij spontaan te danken. Misschien herken je dat. Als je aan bepaalde mensen denkt, krijg je daar ook bepaalde gevoelens bij die je soms gewoon niet kunt onderdrukken. Je gevoelens zullen aansluiten bij wat die mensen voor je betekenen. Heb je negatieve ervaringen met hen, dan zal, als je aan hen denkt, je hart niet echt overvloeien van dankbaarheid. Zijn het mensen aan wie je veel te danken hebt, dan ligt dat helemaal anders.

Wat maken goede herinneringen een mens gelukkig en dankbaar. Zo is dat hier bij Paulus als hij aan de Filippenzen denkt. Hij laat hun weten dat hij God voor hen dankt. God heeft ervoor gezorgd dat die band van gemeenschap er is.

Fp 1:4. Paulus is helemaal vol van de betrokkenheid van de Filippenzen. Als hij God dan ook voor hen dankt, gaat hij tegelijk voor hen bidden. In elk gebed is het prijs: de Filippenzen komen erin voor. Daar kun je wel wat van leren. Zijn bidden voor hen is geen last, het is geen klaagzang tot God over hen, maar veroorzaakt een feestgevoel bij hem. Hij bidt “met blijdschap” en dat “voor u allen”, dat is voor hen allemaal.

Het lijkt erop dat er geen uitzonderingen in die gemeente aanwezig zijn. Ze zijn allemaal volledig betrokken bij het evangelie dat Paulus predikt. Ook nu, terwijl hij in gevangenschap is, zijn ze deelgenoten van het evangelie. Ze staan nog steeds naast hem. De gave die ze hebben gezonden, getuigt daarvan. Op zo’n gemeente ben ik wel een beetje jaloers. Jij niet?

Fp 1:5. De Filippenzen zijn niet zomaar aardige mensen, ze zijn broeders en zusters van hem. Met hen deelt hij het geloof in de Heer Jezus en met hen deelt hij het getuigenis dat hij van Hem geeft. Ze hebben het evangelie aangenomen op de eerste dag dat ze het van hem hebben gehoord (Hd 16:11-14; 27-34). Vervolgens zijn ze naast hem gaan staan in zijn prediking van het evangelie. Dat hebben ze niet alleen een keertje, in een opwelling, gedaan.

Er zijn christenen, die lopen ogenblikkelijk warm als er een grote actie voor het evangelie op touw wordt gezet. Prachtig, met zoveel mensen iets doen voor de Heer. Maar als de actie voorbij is en het gewone leven zijn gangetje weer gaat, is het ook voorbij met hun actief zijn in het evangelie. Dat is bij de Filippenzen anders. Hun betrokkenheid bij het evangelie is geen bevlieging, een tijdelijke aandoening, maar duurt “tot nu toe”.

Fp 1:6. Paulus is realist genoeg om te zien dat het ‘tot nu toe’ geen eindstation is. Er is voor de Filippenzen nog een weg te gaan, maar hij heeft er alle vertrouwen in en ziet het eindpunt met vreugde tegemoet. De vruchten die hij bij hen waarneemt, zijn het resultaat van het goede werk van God in hun leven. Dat geeft hem vertrouwen voor de toekomst. Hij kent God goed genoeg om te weten dat Hij Zijn werk in hen zal voortzetten en afronden. De afronding zal komen “op [de] dag van Christus”.

‘De dag van Christus’ is de dag dat Christus in majesteit op aarde zal verschijnen. Het hele christelijke leven speelt zich af tussen twee dagen: ‘de eerste dag’ (Fp 1:5) en ‘de dag van Christus’. ‘De eerste dag’ is het begin van de wedloop, de dag dat zij (en wij) het evangelie hebben gehoord en aangenomen. ‘De dag van Christus’ is de periode waarin Christus openlijk de heerschappij over de wereld uitoefent (Ps 2:8).

Voor ons gaat daaraan vooraf dat we “in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht” (1Th 4:16-17), met direct daaropvolgend het “geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10). Dan zullen we terugkijken op ons leven met de ogen van de Heer en tot dezelfde beoordeling ervan komen als Hij. We zullen Hem gelijk zijn (1Jh 3:2). Gods werk in ons is dan voltooid.

Lees nog eens Filippenzen 1:1-6.

Verwerking: Wat kun jij leren van de manier waarop Paulus voor de Filippenzen dankt en bidt?

Copyright information for DutKingComments