Philippians 2:17-18

Paulus cijfert zichzelf weg

Fp 2:17. Het vorige stukje is geëindigd met roem die Paulus wenst te hebben door de wandel van de Filippenzen. Je zou dan kunnen denken: ‘Zoekt Paulus nu toch niet een beetje zijn eigen belang?’ Maar van die gedachte worden we in het eerste vers van dit stukje wel verlost. Daarin spreekt hij over twee soorten offers. Hij noemt zichzelf een “drankoffer” en hij spreekt over de “offerande” van het geloof van de Filippenzen.

Om te weten wat hij daarmee bedoelt, moet je iets weten van de offers van het Oude Testament. Het volk Israël kende een uitvoerige offerdienst. Het boek Leviticus is grotendeels gewijd aan de offers die het volk mocht – en in een aantal gevallen moest – brengen. Ook in andere bijbelboeken komen regelmatig offers voor. Offers waren er in verschillende vormen. Je kon verschillende dieren offeren, maar je kon ook iets anders dan een dier offeren. Een drankoffer bijvoorbeeld, en daarmee vergelijkt Paulus zichzelf, is een offer van wijn.

De wijn werd uitgegoten of geplengd – vandaar de naam ‘plengoffer’, zoals dit offer ook wel wordt genoemd – over het hoofdoffer (Nm 15:1-12). Het was een bijkomstig maar toch waardevol offer. Wijn is een beeld van de vreugde (Ri 9:13). Alle offers verwijzen naar de Heer Jezus. Het plengoffer doet denken aan de vreugde waarmee de Heer Jezus Zich heeft overgegeven. God wil dat we ook daaraan denken als we Hem offers aanbieden. Offers aanbieden wil zeggen Hem iets vertellen over onze bewondering voor de Heer Jezus.

Paulus heeft dat wel begrepen. Hij past het zelfs toe op zijn eigen leven. Hij wil een drankoffer zijn. Hij wil door zijn dood God een extra aanleiding geven om Zich te verheugen bij de vreugde die Hij al geniet door het offer van de Filippenzen. Het is ook voor Paulus een vreugde als hij eraan denkt dat hij zijn hele leven heeft gegeven om anderen, onder wie de Filippenzen, als een offer aan God aan te bieden (Rm 15:16).

De apostel ziet heel hun geloof en dienstbetoon als een offer aan God. Zij stellen hun lichamen als een levende offerande (Rm 12:1). Dat vormt voor hem het hoofdoffer. Hun geloof is actief in het offeren van zichzelf en het dienen van God en anderen. Dat vindt Paulus groter dan zijn leven. Zijn martelaarsdood zal daar als een veel kleiner drankoffer over uitgegoten worden (2Tm 4:6).

Paulus is niet uit op eigen eer. Zijn werk is een soort aanvulling op dat van de Filippenzen. Hij is tevreden met die plaats. Hij kan zo spreken omdat hij niet ziet op het zijne, maar alleen op dat van anderen (Fp 2:4). Hij volgt het voorbeeld van de Heer Jezus dat hij hun eerder heeft voorgehouden. Op deze manier is hij zelf een voorbeeld in dat waartoe hij de Filippenzen oproept.

Als Paulus eraan denkt dat zij hun geloof ‘bedienen’, dat wil zeggen dat zij hun leven als een offer aan God aanbieden, vloeit zijn hart over van blijdschap. Daar gaat het hem om in zijn leven. Die resultaten verlangt hij te zien in hen die hij het evangelie heeft gebracht en onderwijs heeft mogen geven. Want dan wordt God geëerd en is er vreugde bij Hem over hen. Dan is er bij hem ook overvloed van blijdschap als hij denkt aan zijn dood. Hij heeft er alles voor over dat Christus in levens zichtbaar wordt tot vreugde van God. In die blijdschap deelt hij.

Fp 2:18. Hij roept de Filippenzen op zich met hem te verblijden. Hun geloof en het zijne vormen één geheel. Hun gemeenschappelijke dienst is tot welbehagen van God aan Wie dit offer wordt opgedragen. Als je je leven zo beziet, jouw geloof gekoppeld aan dat van anderen en de goede uitwerking die dat op elkaar heeft, klim je boven de omstandigheden uit. Je wordt als Paulus, een man die alle reden tot droefheid heeft, maar zelf blij is en die anderen oproept tot blijdschap.

Paulus bedoelt niet te zeggen dat een gelovige continu in een jubelstemming moet zijn. Hij spreekt even verder over droefheid op droefheid (Fp 2:27). Zijn blijdschap is niet een overspannen geestelijke emotie. Hij kan blij en bedroefd tegelijk zijn (2Ko 6:10a). Als hij op de omstandigheden ziet, kan hij bedroefd worden. Ziet hij op de Heer, dan is hij blij. Omstandigheden kunnen veranderen, de Heer niet. Daarom kan er in zijn hart altijd blijdschap zijn en is het niet nodig aan de droefheid ten onder te gaan.

Fp 2:19. Na de voorbeelden van toewijding die je in de Heer Jezus en daarna in Paulus hebt gezien, komen nu nog twee voorbeelden van toewijding: Timotheüs en Epafroditus. Eerst Timotheüs. Paulus wil hem naar de Filippenzen toesturen. Daaraan zie je dat zijn zorg voor hen niet ophoudt, hoewel hij de Filippenzen aan Gods zorg heeft toevertrouwd. Het een sluit het ander niet uit. Jij mag ook in liefde en geloof alles wat je bezighoudt aan God overgeven. Dat sluit niet uit dat je ook praktische invulling kunt geven aan je liefde en je geloof.

Het sturen van Timotheüs is geen impulsieve handeling die in strijd is met het feit dat hij alles aan God heeft overgegeven. Daarom staat er zo nadrukkelijk: “Ik hoop in de Heer Jezus.” Hij doet het “in de Heer Jezus”, in gemeenschap met en onderworpenheid aan Hem. Hij is ervan overtuigd dat hij hierin de goedkeuring van de Heer heeft.

In het zenden van Timotheüs heb je een nieuw bewijs van de onbaatzuchtigheid van de apostel. Hij had Timotheüs graag bij zich willen houden. Hij denkt echter niet aan zichzelf, maar aan de gelovigen en wat zij nodig hebben. Tevens zal Timotheüs hem kunnen vertellen hoe het met de Filippenzen gaat. Hij heeft daar grote belangstelling voor.

Echte verbondenheid neemt geen genoegen met een globale indruk van de situatie, ook al zijn er geen redenen voor zorg. Echte belangstelling is niet vluchtig, maar diepgaand en verheugt zich erin de bijzonderheden te kennen van de voorwerpen van de liefde. Paulus is niet bang dat hij negatieve berichten te horen zal krijgen. Daarvoor kent hij hen te goed. Maar juist het kennen van alles wat hen betreft, zal zijn gemoed goeddoen.

Fp 2:20-21. In de nadere toelichting die hij geeft om Timotheüs te sturen, beluisteren we een mineurtoon. Hij verklaart de zending van zijn geliefd kind hiermee, dat er niemand is die zo gezind is als hij. De keus is beperkt tot één persoon. Alle anderen die eventueel naar Filippi konden worden gezonden, hebben daarvoor niet de juiste geestelijke instelling.

Timotheüs is een echte belangenbehartiger. En dat gaat dan niet om zijn eigen belangen, het gaat om de belangen van anderen. Daarin lijkt Timotheüs op de Heer Jezus (Fp 2:3-4) en ook op Paulus (2Ko 12:14). De Filippenzen krijgen door zijn zending daarvan ook het profijt. Als je goed leest, zie je hoe het behartigen van de belangen van de Filippenzen gelijkstaat aan het zoeken van het belang van Jezus Christus. Zoek je het belang van de ander, dan zoek je het belang van Christus (vgl. Mt 25:40). Is dat niet een geweldig motief om je voor de ander in te zetten?

Fp 2:22. Timotheüs is voor de Filippenzen geen onbekende. Hij is voor hen niet iemand die ze op afstand kennen. Ze weten dat hij een man is met de nodige ervaring. Hij is beproefd in de dienst van het evangelie samen met Paulus. Met Paulus ergens een dienst voor de Heer gaan doen is echt geen vakantiereisje. Er zijn al heel wat jonge mensen enthousiast aan een werk voor de Heer begonnen, maar omdat ze de kosten niet goed hebben berekend, zijn ze daarmee na kortere of langere tijd opgehouden.

Timotheüs niet. Dat komt ook door zijn bijzondere band met Paulus. Het is prachtig om in hen een harmonieus samengaan te zien van een oudere en een jongere gelovige. Zij hadden nog nooit van een ‘generatieconflict’ gehoord. Dat is er ook niet als de harten van oud en jong vervuld zijn van de gezindheid van de Heer Jezus.

De trouw van Timotheüs komt ook voort uit zijn liefde voor Paulus. Ik denk dat het ook vandaag gemakkelijker is om bij tegenstand staande te blijven en trouw door te gaan als er liefde voor ‘Paulus’ is. Ik bedoel daarmee liefde voor de brieven die hij heeft geschreven en dat je daar tegenover je als een kind opstelt. Een kind is leergierig en doet na. Een kind gaat niet in discussie en stelt zich ook niet eigenwijs op. De vader-kind verhouding geeft inhoud en kracht aan het werk dat moet worden verricht en het vormt het kind.

Timotheüs is zover dat Paulus hem kan sturen om zelfstandig een taak in Filippi te verrichten. Hij is niet alleen zelfstandig, hij doet het ook in dezelfde gezindheid als Paulus. Als Timotheüs bij hen is, zal het net lijken alsof Paulus bij hen is. Paulus plaatst Timotheüs op één lijn met zichzelf.

Fp 2:23-24. Wat zijn zending betreft, maakt Paulus nog een klein voorbehoud. Hij wil eerst iets meer duidelijkheid over zijn eigen omstandigheden. Dat betreft dan zijn gevangenschap. Als dat duidelijk is, zal hij Timotheüs zenden. En hij vertrouwt erop dat de Heer hem in de gelegenheid zal stellen dat hij zelf in het kielzog van Timotheüs bij hen komt. Hij vertelt hun dit alvast, want dan kunnen ze zich ook op het bezoek van hun geliefde Paulus verheugen.

Zijn hart gaat naar hen uit en hij weet dat hun hart naar hem uitgaat. Als harten naar elkaar verlangen, zal dat bij de Heer bekendgemaakt worden om Hem te vragen dit verlangen te vervullen.

Lees nog eens Filippenzen 2:17-24.

Verwerking: Waaruit blijkt in dit gedeelte dat Paulus veel op de Heer Jezus lijkt?

Copyright information for DutKingComments