Philippians 2:5-11

Het ontbrekende in orde brengen

Filippenzen 2 en Filippenzen 3 vormen het hart van de brief. In Filippenzen 2 stelt Paulus het leven van de Heer Jezus op aarde aan ons voor, zoals Hij toen was. In Filippenzen 3 laat hij ons de Heer in de hemel zien, zoals Hij nu is.

In Filippenzen 2 krijgen de Filippenzen, en wij, de gezindheid van de Heer Jezus voor de aandacht. We zien in dit hoofdstuk ook voorbeelden van mensen in wie die gezindheid aanwezig is. Die voorbeelden zijn Paulus (Fp 2:17-18), Timotheüs (Fp 2:19-24) en Epafroditus (Fp 2:25-30).

Waarom krijgt de gezindheid van de Heer Jezus hier zoveel nadruk? Omdat er bij de Filippenzen een paar dingen nog niet helemaal in orde zijn. Daarop wil Paulus hen wijzen. Dat is nu echte liefde. Die is niet blind voor de onvolkomenheden van de ander. Echte liefde gaat altijd door, zowel met het dankbaar zijn voor alle ontvangen hulp en vriendschap als met het wijzen op wat beter kan. Echte liefde weet ook op welke manier op die onvolkomenheden gewezen moet worden. Gebeurt dit op de verkeerde manier, dan wordt de ander ontmoedigd. De vermaning komt dan niet over. Paulus begint met aan te sluiten bij wat er allemaal al wel bij hen in orde is. Dit is een belangrijk uitgangspunt als je eens iemand moet vermanen of een aansporing wilt geven.

Fp 2:1. In de Fp 2:2-4 staan enkele dingen waarin de Filippenzen zich blijkbaar wel wat kunnen verbeteren. Maar daar begint Paulus niet mee. De aanloop die hij neemt, is van bijzondere kwaliteit. Daarbij moet je weten dat het woord “als” waarmee Fp 2:1 begint, hier niet een mogelijkheid aangeeft, maar een zekerheid. Je kunt het lezen als ‘omdat’. Paulus heeft medeleven van de Filippenzen ondervonden. Hij heeft “vertroosting”, “troost” en “gemeenschap” ontvangen en heeft bij hen “genegenheid en ontferming” voor hem opgemerkt. Dat is allemaal tot uiting gekomen in de gave die ze hebben gestuurd. Wat een blijdschap heeft hem dat gegeven! Zijn waardering daarvoor is groot.

Dat komt ook omdat de Filippenzen in de uiting van hun verbondenheid met hem zoveel van God en Christus hebben laten zien. Paulus heeft niet slechts ‘vertroosting’ ontvangen, het is “vertroosting in Christus”. In wat de Filippenzen hebben gedaan, is Christus bij hem gekomen en kostbaarder voor hem geworden. Hij heeft ook niet slechts ‘troost’ ontvangen, hij heeft de “troost van de liefde” van God gevoeld. En de ‘gemeenschap’ die hij heeft genoten, is niet die van menselijke sympathie, het is de “gemeenschap van de Geest”.

De drie-enige God is voor Paulus openbaar geworden in wat de Filippenzen voor hem hebben gedaan. Daarin heeft hij hun gevoelens van genegenheid gezien. Deze gevoelens zijn de gevoelens van de Heer Zelf, waarvan Hij vol is (Jk 5:11). Is het ook niet jouw verlangen dat jij voor je noodlijdende broeder of zuster zoiets mag betekenen?

Fp 2:2. Tegen de achtergrond van alles wat zij voor hem hebben gedaan en wat zij voor hem betekenen, gaat hij hen nu op liefdevolle wijze vermanen. Al het goede dat ze in hun hart voor hem hebben, heeft hem blij gemaakt. Ze kunnen hem echter nog gelukkiger en blijer maken. Er ontbreekt nog iets. Zeker, hij verheugt zich over hun liefde voor hem. Waarnaar hij nog verlangt, is dat zij die liefde ook onder elkaar zullen hebben. Als ze dat ook nog tonen, maakt dat zijn blijdschap volkomen.

Hij zoekt een weg om hun hart gewillig te maken de onenigheid op te lossen die is ontstaan tijdens zijn afwezigheid. Let erop dat hij geen verwijt uitspreekt over hun verdeeldheid. In een verhouding zoals die is tussen Paulus en de Filippenzen, past geen verwijt. Hij bewijst zijn liefde voor hen en zijn waardering van hun liefde voor hem. Hij doet dit door hen op zó’n wijze te vermanen, dat duidelijk is hoezeer het hem om hún belangen gaat.

Je ziet dat vermaningen altijd nodig zijn. Je treft ze in elke brief aan, ook in deze, die is gericht aan een gemeente waar op het eerste gezicht alles goed lijkt. Er kan veel waardering zijn, maar het kan altijd beter, het is nooit volmaakt. Vermaningen moeten ons oplettend maken dat een geest van zelfgenoegzaamheid niet de kans krijgt zich van ons meester te maken. Die kan zomaar opkomen als we opmerken dat er bij ons bepaalde verkeerde dingen niet zijn, die elders wel worden aangetroffen. We lopen dan gevaar dat we denken geen vermaning nodig te hebben.

Het eerste waaraan het ontbreekt, is “hetzelfde te bedenken”. Dat is niet: allemaal hetzelfde denken. Het is dat het denken van allen dezelfde kant op is gericht, dat er geen tegenstrijdige belangen zijn. Allen zijn samen vol van wat allen gemeenschappelijk bezitten. De gezindheid, het hart, het verlangen van allen is gericht op de Persoon van Christus.

Het lijkt op “allen hetzelfde spreekt” wat je leest in 1 Korinthiërs 1 (1Ko 1:10). Daar wordt ook niet bedoeld dezelfde woorden spreken, maar dat ze allemaal spreken over die ene Persoon, Christus, terwijl ieder dat doet op zijn eigen manier. Je kunt zeggen dat het in 1 Korinthiërs 1:10 gaat om de belijdenis met de mond en hier over het hart. Het gaat hier dieper, om de oorsprong. Iedere gelovige die deel uitmaakt van een geloofsgemeenschap, moet ernaar verlangen dat Christus wordt verheerlijkt. Anders komt er verdeeldheid.

Dan hebben allen ook niet meer “dezelfde liefde”. Als Christus niet meer het voorwerp van je hart is, zal je liefde uitgaan naar andere dingen. De kloof in de geloofsgemeenschap wordt dieper. Je merkt dat aan het ontbreken van eenstemmigheid. De harmonie verdwijnt. Ieder gaat steeds meer zijn eigen gang, wordt steeds drukker met zijn eigen zaken.

“Het ene”, dat is Christus, wordt niet meer bedacht. Bij ‘hetzelfde bedenken’ gaat het om de eensgezindheid van de gelovigen, het hebben van dezelfde gevoelens en gedachten. Bij ‘het ene’ gaat het om het Voorwerp op Wie de gelovigen eensgezind al hun gedachten richten en aan Wie zij al hun gevoelens verbinden.

Fp 2:3. Als Christus niet meer het centrum van het leven van de gelovigen is, ontstaan er gemakkelijk partijen. De eigen rechten en de eigen eer gaan dan een rol spelen. Ieder gaat praten voor en werken aan zijn eigen positie en zoekt daarin de erkenning van anderen. Zulk streven is ijdel, leeg, inhoudsloos. De roem die op deze wijze gezocht wordt, vergaat. Dat is het soort roem dat de kampioenen van de wereld bezitten. Even bekend, even geroemd, en even later verdwenen of zelfs verguisd. De hoogste roem voor de gelovige is door de Heer geprezen te worden.

Om die roem te oogsten moet je leren nederig te zijn. Nederigheid is een zeldzame eigenschap. Dat zie je wel in politieke debatten, maar ook in conflicten en zelfs bij gewone contacten. Steeds wordt geprobeerd de ander naar beneden te halen om zichzelf als beste aan te prijzen. Die neiging zit in ons allemaal. Echte nederigheid wordt alleen gevonden in de tegenwoordigheid van God. We moeten leren om nederig te zijn. Dat kunnen we leren van de Heer Jezus (Mt 11:29). Alleen als we in Zijn tegenwoordigheid zijn, kunnen we ertoe komen anderen uitnemender te achten dan onszelf.

We zien in die tegenwoordigheid wie we zelf zijn en wat de ander is voor Hem. Het gaat om het praktische christelijke leven en dat wordt dáár het best gezien waar het meest van Christus zichtbaar wordt. Bij anderen zien we wat naar buiten komt en bij onszelf weten we ook wat er in ons hart leeft. We zien hoe anderen liefde bewijzen en hoe weer anderen vredestichters zijn. We zien dat dit bij ons ontbreekt. Hebben we dan geen achting voor die anderen? Het gaat niet om de gave die iemand anders heeft, maar om de goede dingen die je bij hem opmerkt. Paulus gaat ervan uit dat je daar oog voor hebt.

De ander is degene die anders is dan jij bent. Het is iemand die van God andere dingen heeft ontvangen, tot andere dingen is geroepen, dan jij. Je wordt aangespoord de ander daarvoor te achten, zelfs met meer achting dan je voor jezelf hebt en tevens jezelf daarbij weg te cijferen.

Fp 2:4. En Paulus gaat nog een stap verder. Hij zegt niet alleen dat je de ander moet achten, je moet ook zijn belang zien en zoeken. Dat wil met zoveel woorden zeggen dat van jou wordt verwacht dat je je inzet voor wat die ander nodig heeft. De bedoeling van jouw inzet is dat hij nog beter gaat functioneren als christen, dat wil zeggen nog meer gaat lijken op de Heer Jezus. De ander zo zien en zo benaderen lukt je alleen als je ziet op de Heer Jezus. Alleen als je naar Hem kijkt, hoe Hij op aarde heeft gewandeld, kun je het belang van de ander zien en zoeken.

Fp 2:5. Daarom wil Paulus Hem aan je voorstellen. Dat doet hij, natuurlijk geïnspireerd door de Heilige Geest, op indrukwekkende wijze. Daarbij moet je steeds bedenken dat alle heerlijkheid die hij van de Heer Jezus noemt, tevens bedoeld is als een vermaning. De Heer wil dat we dezelfde gezindheid bezitten die Hij bezit. Die gezindheid moet de grondslag zijn van al je denken en handelen.

Alles wat hier over de Heer Jezus wordt gezegd, zal je tot aanbidding kunnen brengen. Dat zal ook vaak het resultaat zijn als je Hem zo voor ogen geschilderd krijgt. Toch is dat hier niet in de eerste plaats de bedoeling. De bedoeling is dat jij bij elke stap die je Hem ziet doen, jezelf afvraagt wat Zijn gezindheid daarbij is en dat vergelijkt met je eigen gezindheid.

De gezindheid van de Heer Jezus zal nooit de jouwe worden als je de wet als maatstaf neemt. Alleen het voorbeeld van de Heer Jezus geeft de gewenste uitwerking. God stelt ons een Persoon voor Die het hele welgevallen van Zijn hart is, opdat Hij kan opmerken wat in ons leven van Hem spreekt.

Lees nog eens Filippenzen 2:1-5.

Verwerking: Wat zou jij bij anderen willen verbeteren en hoe kun je dat realiseren?

De gezindheid van de Heer Jezus

Fp 2:6. De gezindheid van de Heer Jezus komt in deze verzen voluit voor onze aandacht. Alleen als we die in ons opnemen en ons eigen maken, zijn we in staat te doen wat in de vorige verzen is gezegd. Dan kunnen we alle geschillen oplossen en in eenheid verder optrekken.

De gezindheid van de Heer Jezus komt tot uiting in Zijn vernedering. Elk onderdeel van Zijn weg naar beneden was voor Hem een vernedering. Hij kon niet hoger beginnen en niet lager eindigen. En elk onderdeel van Zijn vernedering deed Hij volkomen vrijwillig. Daar komt nog bij dat Hij niet telkens een stap naar beneden heeft gedaan en in die stap liet zien hoezeer Hij Zichzelf vernederde. Wat Hij heeft gedaan, was voortdurend bij Hem aanwezig in Zijn leven op aarde. Daarin zie je de betekenis van het woord ‘ontledigd’. Dat is zoiets als afstand doen van Zijn reputatie. Hij heeft Zichzelf ontledigd van wat Hij als God bezat. Niets heeft Hij daarvan gebruikt in het belang van Zichzelf.

Toen Hij op aarde kwam, was er niets van Zijn Goddelijke heerlijkheid te zien (Js 53:2-3). Zijn hart was vervuld van die wonderlijke gezindheid die hier wordt voorgesteld. Zijn hele bestaan op aarde was van die werkelijkheid vervuld. Elk woord en elke handeling kwamen daaruit voort. In een gelovige wordt die gezindheid mogelijk wel eens gezien, maar in hoeverre zijn we ermee vervuld?

De beschrijving begint ermee dat Hij “in de gestalte van God” was. Dat maakt duidelijk dat Hij waarachtig God was. Dat bleef Hij ook toen Hij Mens werd, want God kan nooit ophouden God te zijn. God heeft wel het recht en de mogelijkheid om Zich te openbaren op een manier die passend is voor de omstandigheden. Zijn vernedering is het bewijs dat Hij God is. Immers alleen God heeft het soevereine recht om Zijn absolute Godheid op deze wijze te verhullen. Dat Hij dit doet, komt voort uit Zijn liefde. Hij bleef, ook toen Hij op aarde was, in de gestalte van God. Hij deed geen afstand van Zijn Godheid, maar van alle rechten en voorrechten die Hij ook op aarde had kunnen laten gelden. Waar Hij Goddelijke kracht liet zien, was dat nooit voor Zichzelf, maar altijd voor anderen en nooit onafhankelijk van God.

Omdat Hij God was, betekende het aan God gelijk zijn voor Hem geen roof. Hij eigende Zich niet iets toe, wat niet van Hem was. De Heer Jezus was God, Hij was God de Zoon van eeuwigheid. Hij had een vóórbestaan bij de Vader, voordat de wereld was (Jh 1:1; Jh 17:5). Hij was bij de Vader voordat de wereld was. Wat Hij van eeuwigheid was, achtte Hij ook geen roof in de zin van winst.

Lang geleden had de slang Adam het ‘aan God gelijk zijn’ voorgespiegeld. Adam was het niet en trachtte het te roven. De ‘laatste Adam’, de Heer Jezus, was God. Hij achtte het geen roof, maar ontledigde Zich. Het Griekse woord dat met ‘roof' is vertaald, heeft namelijk niet alleen de betekenis van iets wat gestolen kan worden; het heeft ook de betekenis van iets kostbaars dat je niet graag prijsgeeft. Dat kostbare, Zijn Godheid, gaf Hij uiterlijk prijs, want Hij wilde de mensen gelijk worden.

Fp 2:7. Hij moest gaan deelnemen aan Zijn eigen schepping en in Zijn schepping als Slaaf dienst gaan doen. Is er een groter contrast denkbaar? Hij was de Gebieder en werd de Dienaar. Hij Die opdrachten gaf, kreeg ze nu Zelf. Is het niet een van de grootste problemen voor jou en mij om van onze rechten af te zien en de ander te dienen? De Heer Jezus deed het. Hij heeft Zichzelf volkomen weggecijferd. Hij is ons Voorbeeld, we kunnen het alleen van Hem leren.

Het is ook van groot belang te zien hoe Zijn Slaaf-zijn volledig met Zijn Mens-zijn is verweven. Hij had als Mens op aarde kunnen komen en pas later kunnen beslissen om slaaf te worden. Toch deed Hij dat niet. Zoals Hij in de gestalte van God was en is, wat ziet op Zijn wezenlijke en waarachtige Godheid, zo heeft Hij de gestalte van een Slaaf aangenomen. Hij heeft maar niet een slavenkleed aangetrokken en de rol van slaaf op Zich genomen. Hij heeft Zich niet voorgedaan als slaaf. Nee, Hij was wezenlijk en waarachtig Slaaf, zowel innerlijk als uiterlijk. Zijn Wezen was gehoorzaamheid, het enige waaruit het leven van een slaaf bestaat.

En het gaat nog verder: Hij blijft ook altijd Slaaf (Lk 12:37), zoals deze volmaakte Persoon ook altijd Mens zal blijven. De gestalte van God heeft Hij niet aangenomen, dat was Hij – die van Slaaf wel, want dat werd Hij. Die gezindheid van dienen en Slaaf zijn, is bijzonder mooi te zien in de voetwassing in Johannes 13 (Jh 13:1-17; Lk 22:27). Opnieuw: Hij is ons Voorbeeld. Zoals Hij naar ons toe is gekomen, als Slaaf, in Zijn slavenkleding, zo behoren wij elkaar te benaderen met de bereidheid elkaar in nederigheid te dienen (1Pt 5:5b). Een slavenkleed trekken we niet zo vlug aan. We vinden dat het ons niet staat, we voelen er ons niet zo lekker in. Of wel soms?

Fp 2:8. Hier wordt benadrukt dat de Heer Jezus Mens is geworden. Hij is de mensen gelijk geworden en ook uiterlijk als een mens bevonden. Dat Hij “uiterlijk als een mens bevonden” is, slaat niet in de eerste plaats op wat andere mensen in Hem vonden, maar op wat God in Hem vond. God heeft in de Heer Jezus een Mens gezien zoals Hij Zich die wenste. Hij was vol vreugde over alles wat uiterlijk van Hem zichtbaar werd, elke daad, elk woord, Zijn hele houding. Hij gaf daarom Zijn getuigenis uit de hemel: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden” (Mt 3:17).

Hij was de Mens Die in alles beantwoordde aan wat God met de mens had bedoeld. Hij was werkelijk Mens, niet God in een menselijk omhulsel. Hij leek niet alleen op een mens, Hij was er helemaal aan gelijk (Rm 8:3), hoewel met uitzondering van de zonde (Hb 4:15). De mensen konden Hem zien en horen, ze konden begrijpen wat Hij zei en deed. Hij was – en is nog steeds – waarachtig Mens met een menselijke geest en een menselijke ziel en een menselijk lichaam.

Toen Hij op aarde was, viel Hij niet op tussen de mensen. Hij liep niet met een stralenkrans boven Zijn hoofd, zodat iedereen aan Hem kon zien dat Hij bijzonder was. Toen men Hem gevangen wilde nemen, moest Judas de vijanden op een speciale manier laten zien Wie ze moesten hebben (Mt 26:48). De mensen in Zijn omgeving hebben gezien dat Hij vermoeid was en dat Hij honger of dorst had. Hij heeft al de behoeften en zwakheden van een mens gekend.

Als Mens is Hij wel op volstrekt unieke wijze geboren. Door Zijn geboorte uit Maria is Hij waarachtig Mens. Hij is echter niet verwekt door een zondige vader, maar door de Heilige Geest (Mt 1:20; Lk 1:35). Dit verandert niets aan Zijn volkomen en vrijwillige vernedering, een vernedering die zijn eindpunt nog niet had bereikt. Maar is het voor ons niet moeilijk om onopvallend onze weg te gaan? Hij had Zich met alle eer kunnen laten binnenhalen toen Hij Zijn schepping binnentrad. Hij had Zich tijdens Zijn verblijf op aarde kunnen omgeven met alles wat indruk maakt op mensen. Maar Hij koos ervoor om in een veracht achterafplaatsje – Nazareth – bij een onbeduidende familie Zijn loopbaan op aarde te beginnen.

Het was voor Hem een vernedering om Mens te worden. Het was een vernedering om als Mens Slaaf te zijn. Toch was Zijn vernedering als Mens en Slaaf niet genoeg. De vernedering kon nog dieper. Daarom ging Hij nog dieper. Hij had na een volmaakte dienst kunnen terugkeren naar Zijn Vader. Hij hoefde niet te sterven, maar Hij werd gehoorzaam tot de dood, ja, de kruisdood. Hij heeft Zichzelf totaal weggecijferd. Hij dacht alleen aan anderen.

Hij, Die gehoorzaamheid niet kende, werd gehoorzaam tot de dood. Gehoorzaam zijn was iets wat de Heer Jezus niet kende. In de hemel kon Hij daarmee niet vertrouwd worden gemaakt. Daar gaf Hij bevelen aan engelen en werd Hij door hen gehoorzaamd (Hb 1:7). Hij moest gehoorzaamheid leren. Voor Hem was het leren om gehoorzaam te zijn anders dan wanneer wij leren om gehoorzaam te zijn. Wij zijn van nature ongehoorzaam, we waren “zonen van de ongehoorzaamheid” (Ef 5:6). Wij leren gehoorzaamheid door correctie. Dat was bij Hem niet zo. Bij Hem hoefde nooit iets gecorrigeerd te worden. Bij Hem was geen opstandige wil, er was niets wat niet onderworpen was.

Het leren van gehoorzaamheid had voor Hem de betekenis van het innemen van een positie, waarin gehoorzaamd moest worden. Nooit was Hij in een positie geweest die gehoorzaamheid vroeg. Hij leerde gehoorzaamheid toen Hij op aarde kwam (Hb 5:8).

Zijn gehoorzaamheid vond haar hoogtepunt in Zijn sterven. Zijn dood was de uiterste gehoorzaamheid, het eindpunt ervan. Hierna kon er niets meer komen. Zijn vernedering kon nog wel dieper en maakt tegelijk de wijze waarop Zijn gehoorzaamheid eindigde zonder weerga. Hij stierf geen gewone dood, maar de kruisdood, de verschrikkelijkste en meest verachtelijke wijze waarop een mens kan sterven. Zo stelde men alleen een ongehoorzame slaaf terecht. Je kunt geen dood bedenken die gruwelijker en vernederender is. Die dood stierf de volmaakte Dienaar. Vrijwillig en met geen andere wens dan volkomen gehoorzaam te zijn eindigde Hij op deze wijze Zijn loopbaan op aarde.

Altijd heeft Hij de laagste plaats ingenomen. We zien dat bij Zijn geboorte in Bethlehem, tijdens Zijn leven in Zijn omgang met de mensen, en ten slotte ook in Zijn dood. Hij liet het toe dat mensen die Hij kwam dienen, Hem op de meest oneervolle wijze om het leven brachten. Hij, Die zo hoogverheven was, ging de weg tot in de diepste vernedering. Hij zag af van alle rechten die Hem eigen waren, zowel in de hemel als op aarde, om Zijn vijanden te dienen. Van grote hoogte kwam Hij naar beneden, vrijwillig, gedreven door liefde voor Zijn God en Vader. Zou die grote vernedering jou en mij niet bereid moeten maken om het naar verhouding kleine stapje naar beneden te doen om de ander te dienen? Die gezindheid behoort in ons te zijn.

Lees nog eens Filippenzen 2:6-8.

Verwerking: Ga de stappen van vernedering nog eens na die de Heer Jezus heeft gezet, aanbid Hem ervoor en vraag Hem je te helpen Zijn voorbeeld in Zijn gezindheid na te volgen.

De verhoging van de Heer Jezus

Fp 2:9. De Heer Jezus zegt in Lukas 14 dat wie “zichzelf vernedert, zal worden verhoogd” (Lk 14:11b). Dit is algemeen geldig, maar het geldt toch wel speciaal voor Hem. Je hebt in het vorige stukje gezien op wat voor indrukwekkende wijze Hij Zichzelf heeft vernederd. Waar ik hier nog even op wil wijzen, is het grote contrast tussen Hem, Die ook ‘de laatste Adam’ wordt genoemd (1Ko 15:45), en de eerste Adam. De eerste Adam heeft zichzelf willen verhogen door te luisteren naar de satan, die aan Eva voorspiegelde dat de mens kon worden als God (Gn 3:5). Het gevolg was schaamte, wegkruipen voor God en weggestuurd worden uit het paradijs. Wat een vernedering. “Want ieder die zichzelf verhoogt, zal worden vernederd” (Lk 14:11a).

En dan hebben we het nog niet eens over de omstandigheden waarin de gehoorzaamheid op de proef werd gesteld. De eerste Adam bevond zich in de meest ideale omstandigheden om te gehoorzamen. Overal om zich heen zag hij de goedheid van God. De laatste Adam bevond zich in de meest ideale omstandigheden om ongehoorzaam te zijn. Overal zag Hij de zonde en de gevolgen van de zonde om Zich heen. Elk contrast dat je ontdekt tussen de eerste en de laatste Adam maakt je bewondering voor de Heer Jezus groter.

De grootste waardering komt van God. Hij heeft met groot welgevallen de weg van vernedering gezien die de Heer Jezus vrijwillig aflegde. Hij kende ook volmaakt alle gevoelens van Zijn Zoon tijdens het gaan van die weg. Alles in de Zoon was gericht op de Vader. Kon God wel op een andere manier reageren dan Hem na die enorme vernedering uitermate te verhogen?

De Heer Jezus heeft Zichzelf vernederd. Hij heeft niet Zichzelf verhoogd. Ook dit is een aspect dat Zijn heerlijkheid als Mens voor ons weer groter maakt. Nooit heeft Hij Zijn eigen eer gezocht (Jh 8:50). De Vader heeft Zijn Zoon verheerlijkt (Jh 8:54). God heeft Hem terstond verheerlijkt (Jh 13:32). Hij heeft Hem opgewekt uit de doden en Hem een plaats van eer gegeven aan Zijn rechterhand en Hem “vanwege het lijden van de dood met heerlijkheid en eer gekroond” (Hb 2:9).

God kon Hem onmogelijk in de dood laten. Hij verdiende het opgewekt te worden omdat Hij in alles volmaakt was gebleken. Daarom is Hij “uit [de] doden opgewekt … door de heerlijkheid van de Vader” (Rm 6:4). Als Mens is Hij nu door het rechtvaardig handelen van God verhoogd aan de rechterzijde van de troon van de Majesteit in de hemelen. Toen de Heer Jezus Mens werd en naar de aarde kwam, daalde God neer in liefde. De verhoging is daarentegen niet een kwestie van liefde, maar van gerechtigheid. De plaats van opperste eer en majesteit heeft Hij verdient en komt Hem met recht toe!

In verbinding met die boven alles en allen verheven plaats heeft God Hem ook een “Naam geschonken die boven alle naam is”. In die Naam geeft God Zijn eigen, persoonlijke welgevallen in de Mens Jezus Christus aan. Wat die Naam precies is, zegt Paulus niet. Misschien is die naam de “Naam, die niemand kent dan Hijzelf” (Op 19:12). Dat zou passen bij de beloning van een overwinnaar (Op 2:17). Mogelijk is het de naam “Heer” van Fp 2:11. Het is niet de naam ‘Jezus’, want die kreeg Hij al bij Zijn geboorte (Mt 1:21). Het gaat hier om een naam die Hij heeft gekregen als de door God verhoogde Mens.

Omdat er geen nadere invulling aan de Naam wordt gegeven, lijkt de nadruk te vallen op het feit van de naamgeving, op de betekenis van het woord ‘naam’. De naam drukt in de Schrift het innerlijk wezen of de kenmerken van iemand uit. Welnu, niemand kent de Zoon dan de Vader (Mt 11:27a). De naam zegt iets over de persoon. Niemand dan alleen God kent het wezen van Zijn Zoon Die leefde als Mens op aarde in volkomen gehoorzaamheid aan God, terwijl Hij tevens Zelf God is. Dat geheimenis is niet door mensen te doorgronden en zal eeuwig voor hen verborgen blijven.

Mogelijk dat de Naam, Hem door God geschonken, daarop aansluit, want nooit eerder was Hij als Mens in de hemel. Nooit eerder was er een mens die daar de hoogste plaats van eer en aanzien als loon toebedeeld kreeg. Met Zijn Naam is ook gezag verbonden. Als de Heer Jezus spreekt over “vergaderd zijn in Mijn Naam” (Mt 18:20), wordt er ook geen naam genoemd. Deze uitdrukking vestigt de aandacht op de erkenning van Wie Hij is en het gezag dat daarbij hoort. De Naam die Hij van God gekregen heeft, geeft er uitdrukking aan dat Hij Degene is Die verhoogd is boven alle schepselen en dat Hij daarover gezag heeft. Nog een aspect is, dat ‘de naam’ samenhangt met iemands faam of reputatie. De Bijbel spreekt wel over ‘mannen van naam’ (Gn 6:4; Nm 16:2).

Fp 2:10. De naam van de Heer Jezus zal in het vrederijk de aarde vervullen (Ps 8:2; 10). “In de Naam van Jezus” zal eens elke knie zich buigen. Het is een extra genoegdoening die God aan de Heer Jezus schenkt. Als de naam ‘Jezus’ zonder toevoeging van bijvoorbeeld ‘Heer’ of ‘Christus’ wordt gebruikt, is dat gewoonlijk om te herinneren aan het verblijf van de Heer Jezus op aarde. Het is de Naam die doet denken aan Zijn vernedering.

Toen Hij op aarde was en voor Zijn omgeving bekend was als ‘Jezus’, werd Hem geen eer gegeven. Hij werd gehoond en mishandeld, bespot en verworpen en ten slotte vermoord. Maar eens komt Hij terug. Dan niet nog een keer als de nederige Mens. Nee, dan komt “de Heer Jezus van [de] hemel met [de] engelen van Zijn kracht, in vlammend vuur, als Hij wraak brengt over hen die God niet kennen en over hen die het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen” (2Th 1:7b-8). Dan is er geen mogelijkheid meer om zich vrijwillig voor Hem te buigen, zoals dat nu nog steeds wél kan.

In Jesaja 45 lees je dat elke knie zich zal buigen voor God, Jahweh (Js 45:21-23). Hier lees je dat elke knie Zich zal buigen voor de Heer Jezus. Dit is een van de vele bewijzen dat de Heer Jezus, de Mens geworden Zoon van God, Dezelfde is als God, Jahweh, Die in het Oude Testament Israël tot Zijn volk uitkoos. In Jesaja 45:23 betreft het alleen elke knie op aarde. Hier in Filippenzen 2 wordt de sfeer van huldebetoon uitgebreid naar de hemel en naar wat onder de aarde is. Geen enkele knie zal zich aan dit eerbetoon kunnen onttrekken.

“Elke knie” benadrukt dat het om iedere individu gaat. Iedere persoon zal zich persoonlijk bewust voor Hem buigen. Dat geldt voor ieder van de overpriesters en schriftgeleerden die in Hem een concurrent zagen, een bedreiging van hun positie onder het volk. Zij wilden Hem daarom niet en zochten telkens een gelegenheid om Hem om te brengen. Ook Judas, die Hem overleverde, zal zijn knie voor Hem buigen. Pilatus zal zijn knie voor Hem buigen. Hij wist dat de Heer Jezus onschuldig was, maar hij gaf Hem toch over om gekruisigd te worden.

Op elk terrein waar een mens zich kan bevinden, zal ieder zich voor Hem buigen. “In de hemel” zal elk schepsel dat met grote instemming en vol vreugde doen. Tot in eeuwigheid zal daar Zijn lof worden gezongen. Ook “op de aarde” zal ieder Hem eren, hoewel in het vrederijk veel mensen dat slechts geveinsd zullen doen (Ps 18:45). In de eeuwigheid, als God bij de mensen woont, zal ook op aarde alles tot in eeuwigheid de lof van de Heer Jezus verkondigen. Ook “onder de aarde” zal ieder wezen de knie voor Hem buigen. Daar, waar alle ongelovigen zijn, samen met de duivel en zijn handlangers, zal iedere aanwezige de knie buigen. Ze kunnen niet anders dan, al is het knarsetandend, zich buigen voor Hem Die eens alle schijn tegen Zich had.

Een illustratie van een gedwongen eerbetoon zie je in het boek Esther. Een zekere Haman is erop uit Mordechai, een type van de Heer Jezus, te doden omdat Mordechai zich niet voor hem buigt. Als blijkt dat Mordechai het leven van de koning heeft gered, wil de koning Mordechai daarvoor eren. God zorgt ervoor dat Haman wordt gedwongen dat te doen (Es 6:1-14). Zo zal God ervoor zorgen dat de Heer Jezus de eer krijgt die Hem toekomt voor alles wat Hij heeft gedaan.

Fp 2:11. De gebogen knie van ieder wezen toont een houding van huldebetoon. En daar blijft het niet bij. Ook de tong van ieder wezen komt in beweging. Er zal hardop worden gezegd dat de eens vernederde Jezus “Heer” is. Niemand zal er meer aan twijfelen dat Hij alle gezag in handen heeft, elke onzekerheid daarover is dan volledig verdwenen.

Voor jou die gelooft, is het nu al zo, dat God Hem “alle macht gegeven heeft in hemel en op aarde” (Mt 28:18), ook al zie je in de wereld om je heen nog niet alle dingen aan Hem onderworpen (Hb 2:8). Nu ben je in je belijdenis van Hem als ‘Heer’ nog een uitzondering. Dan niet meer. Dan is er geen enkele proteststem te horen. Dat komt niet omdat zo’n stem overstemd wordt, maar die stem is er gewoon niet. ‘Elke knie’ en ‘elke tong’ laat geen uitzondering toe.

En dit massale en algemene eerbetoon wordt door Hem als het ware doorgegeven aan God de Vader. Tot in alle eeuwigheid zal alles wat de Heer Jezus heeft gedaan en wat God met Hem heeft gedaan tot heerlijkheid van God de Vader zijn.

Weet je nog wat de aanleiding was voor dit indrukwekkende Voorbeeld? Ons te laten zien wat de gezindheid van de Heer Jezus was op aarde, een gezindheid die ook in ons behoort te zijn. Als je dan daarbij ziet hoe God dat beloont en wat tot in eeuwigheid het resultaat is, vind je daarin dan geen enorme aansporing om je die gezindheid eigen te maken? Ik wel en jij ongetwijfeld ook.

Lees nog eens Filippenzen 2:9-11.

Verwerking: Vertel God dat je het volledig eens bent met Zijn verhoging van de Heer Jezus.

Copyright information for DutKingComments