Proverbs 11:17

Gevolgen van rechtvaardig of goddeloos gedrag

Wie voor andere mensen “goedertieren” is, zal het weldadige gevolg daarvan in zijn eigen “ziel”, dat wil zeggen zelf, persoonlijk, ervaren (Sp 11:17). Een “goedertieren mens” heeft liefde voor zijn naaste, voor hen die aan hem verbonden zijn of met wie hij in contact komt. Zo iemand is een navolger van God, Die goedertieren is en Zijn goedertierenheid aan mensen bewijst (Tt 3:4). Rachab heeft de verspieders goedertierenheid bewezen en daarmee haar eigen ziel goed gedaan en ook de ziel van hen die tot het huis van haar vader behoren (Jz 2:12; 14).

Op dezelfde manier werkt dat bij “een meedogenloze”, maar dan omgekeerd. Wie zonder mededogen is, bewerkt zijn eigen ongeluk. Zo iemand is een wreedaard bij wie alle liefde voor zijn naaste ontbreekt, zowel in zijn gedachten als in zijn optreden. Hij stort zichzelf in het ongeluk. Dat hebben Achab en Izebel ondervonden (1Kn 22:37-38; 2Kn 9:36-37).

“De goddeloze” is bezig met een werk dat “bedrieglijk” is, dat wil zeggen met werk dat niets oplevert, dat zonder resultaat is (Sp 11:18). “Wie gerechtigheid zaait” (vgl. Jk 3:18), vergaat het anders. Zo iemand brengt anderen ertoe gerechtigheid in hun leven te doen, wat een weldaad is voor weer anderen. Wat gezaaid wordt, zal vrucht dragen (1Ko 9:11; 2Ko 9:6). De oogst die dat oplevert, wordt hier “betrouwbaar loon” genoemd.

Wanneer “ware gerechtigheid” wordt gezaaid (Sp 11:18), is dat “ten leven” (Sp 11:19). Met leven wordt hier het leven in zijn diepste en rijkste vorm bedoeld, dat wil zeggen het leven in gemeenschap met God, het eeuwige leven. Het doen van gerechtigheid en het leven horen bij elkaar. Daartegenover staat het “najagen van kwaad”, het met inspanning van alle krachten het kwaad najagen om het te doen. Dat leidt altijd en onvermijdelijk “tot de dood”. Evenals gerechtigheid en leven horen kwaad doen en de dood bij elkaar, “want het loon van de zonde is de dood” (Rm 6:23).

“De verkeerden van hart” (Sp 11:20) zijn de mensen die een kromme, verwrongen geest hebben. Hun hele geestelijke leven is door het kwaad beïnvloed en ervan doortrokken. Zij zijn “voor de HEERE een gruwel”, omdat zij met hun hart slinkse dingen bedenken en op geen enkele manier rekening houden met Gods wil. Maar “de oprechten van weg”, dat zijn zij die innerlijk op Hem zijn gericht en daarom Zijn weg gaan, “zijn Hem welgevallig”.

Net als in Sp 11:1 gaat het om wat “voor de HEERE een gruwel” is en daartegenover om wat “Hem welgevallig” is. In Sp 11:1 gaat het om eerlijk of oneerlijk zakendoen, de praktijk van het leven. Hier gaat het om de gezindheid van het hart, of die verkeerd of oprecht is. Het gaat niet alleen om het uiterlijke gedrag, maar vooral ook om de motieven die daarachter zitten. God let op onze wegen en ziet tevens wat er in ons hart is (1Sm 16:7). We kunnen wel eerlijk zijn, maar daarmee enkel en alleen ons eigen belang op het oog hebben. Dan zijn we Hem niet welgevallig.

Er komt een dag van vergelding, daar kun je zeker van zijn, daar kan “hand op hand” op gegeven worden, zoals iets met een handslag wordt bevestigd (Sp 11:21). Ieder zal voor de rechterstoel van God gesteld worden en daar verantwoording moeten afleggen voor zijn daden (Rm 14:10b-12; 2Ko 5:10). Dan zal de kwaaddoener zichzelf niet “onschuldig” kunnen verklaren. De Rechter doorziet hem volkomen. Maar “het nageslacht van de rechtvaardigen”, dat zijn niet de nakomelingen, maar allen die tot het geslacht van de rechtvaardigen behoren, zullen aan het oordeel ontkomen (vgl. Jh 5:24).

Copyright information for DutKingComments