Proverbs 11:25

De zegen van de rechtvaardige

Het karakter van “rechtvaardigen” en “goddelozen” blijkt niet alleen uit wat zij doen, maar ook uit wat zij verlangen en hopen (Sp 11:23). “Rechtvaardigen” hebben geen ander verlangen dan “alleen het goede”. Zij staan in verbinding met God en hebben daarom een verlangen naar goede materiële en geestelijke dingen om daarmee ook zelf weer goed te doen.

“De hoop van de goddelozen” zal hun niets anders brengen dan “verbolgenheid”. Zij hebben geen verbinding met God en hopen zoveel mogelijk voordeel uit hun goddeloze leven te halen. Maar hun hoop zal op niets anders uitlopen dan op Gods “verbolgenheid” over hen, omdat al hun verlangens Gods toorn oproepen.

In de regering van God is het zo geregeld, dat er eerst moet worden uitgedeeld, gegeven, gezaaid, en dat daarna de winst, de opbrengst, het voordeel, komt (Sp 11:24). God wil ook dat er “mild” of rijkelijk wordt uitgedeeld en niet mondjesmaat. Als dat gebeurt, zal iemand ervaren dat de opbrengst veel overvloediger is dan wat is uitgedeeld, weggegeven of gezaaid (Lk 6:38a; 2Ko 9:6-9; Ps 112:9). We kunnen ook mild tijd en aandacht uitdelen.

Het tegenovergestelde is ook waar. Er zijn mensen “die meer inhouden dan rechtmatig is”. Zij menen daardoor rijk te worden. Maar behalve dat ze anderen onrecht aandoen, bedriegen ze ook zichzelf. Al hun oneerlijk verkregen winst zal tot hun gebrek leiden, want God zal de rekening met hen vereffenen. Uiteindelijk zullen ze met lege handen staan en met een lijst vol schulden die niet meer te vereffenen zijn.

Iemand niet geven wat hem toekomt, is ook een vorm van meer inhouden dan rechtmatig is. Nabal had die houding tegenover David (1Sm 25:10-11; 38). De oppertollenaar Zacheüs heeft het zondige van dit gedrag tijdig ingezien en zich van deze zonde bekeerd (Lk 19:8).

Sp 11:25 sluit aan op Sp 11:24. “Een zegenende ziel” is iemand die met woord en daad zegen om zich heen verspreidt, weldaden bewijst en het geluk van de ander zoekt. Wie dat doet, zal daarvan zelf de zegen ontvangen. Men zal hem weldoen, hij zal zelf verzadigd worden. Wie iemand anders (geestelijk) verkwikt, zal daardoor ook zelf worden verkwikt. Dat zien we bij de Heer Jezus in Zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw. Het geestelijke voedsel dat Hij de vrouw heeft gegeven, heeft Hem Zelf ook verkwikt (Jh 4:31-34; Mt 10:42; Jr 31:25).

Wie geen zegen uitdeelt (Sp 11:25), maar integendeel egoïstisch alles voor zichzelf houdt, en dat in een tijd van schaarste, wordt door het volk vervloekt (Sp 11:26). God wil dat wij van de zegen die Hij ons heeft gegeven, aan anderen uitdelen. Dat geldt zowel voor stoffelijke als voor geestelijke zegen. Als we van de zegen die wij hebben gekregen beschikbaar stellen en te koop aanbieden, zal er zegen op ons hoofd rusten. Bij verkopen hoeven we niet alleen aan geld of een ruilmiddel te denken. Verkopen betekent dat de ander moeite moet doen om in het bezit te komen van wat te koop wordt aangeboden (vgl. Sp 23:23).

Wie het goede weet te waarderen, zal dat nastreven, dat wil zeggen dat hij zich ervoor zal inzetten om in het bezit ervan te komen (Sp 11:27). Zo iemand is bezig “welgevallen” te zoeken, waarbij we vooral mogen denken aan het welgevallen van God. Wie “het kwade najaagt”, doet dat omdat hij meent daar beter van te worden. Hij zal wat hij najaagt niet als kwaad zien. Niemand jaagt voor zichzelf het kwade na. Het gaat om kwade dingen in het oog van God. Wat hij najaagt, zal hij echter niet krijgen, maar het zal hem “overkomen”. Dat ziet op een oorzaak van buitenaf. Het betekent dat hij ten slotte door het kwaad van Gods oordeel zal worden getroffen.

Copyright information for DutKingComments