Proverbs 14:13

Schijn bedriegt

In Sp 14:11 staan drie contrasten: “huis”“tent”; “goddelozen”“oprechten”; “weggevaagd worden”“in bloei staan”. De goddelozen wonen in een huis. Dat geeft het beeld van duurzaamheid, veiligheid en comfort. De oprechten wonen in een tent. Dat geeft het beeld van een woning die zomaar omvergeblazen kan worden en weinig veiligheid en comfort biedt. Hier bedriegt de schijn, want het huis van de goddelozen zal worden weggevaagd, terwijl de tent van de oprechten in bloei zal staan.

Het gaat om wat een woning of ook huisgezin kenmerkt. Een huis lijkt sterk en blijvend, toch valt het. Een tent lijkt zwak en tijdelijk, toch bloeit hij. Het gaat niet zozeer om het materiaal, maar om de bewoner. Een huis straalt rijkdom uit, een tent armoede. Het huis van de rijke lijkt vele generaties te overleven; de tent van de arme lijkt het korte bestaan van slechts één generatie beschoren te zijn. Maar het is andersom. De reden daarvan is dat de goddelozen geen rekening houden met God en Zijn wetten, terwijl de oprechten dat juist wel doen en God daardoor eren. Wie Hem eren, zal Hij eren.

Sp 14:12 wordt herhaald in Spreuken 16:25, wat het belang ervan onderstreept. In de eerste versregel staat niet dat de weg die recht schijnt, een verkeerde weg is, maar de tweede versregel verduidelijkt dat. Het beeld dat wordt gebruikt, is dat van een reiziger die een rechte weg volgt. Hij lijkt op de goede weg te zijn, maar hij is op de verkeerde weg, omdat het letterlijk een doodlopende weg is. Die weg voert hem naar de dood.

Het is opmerkelijk dat Salomo spreekt over "wegen" van de dood, meervoud. Het geeft aan dat de weg die recht schijnt, leidt tot tal van andere wegen en dat al die wegen één bestemming hebben en dat is de dood. Het is daarom belangrijk de weg die recht schijnt te verlaten voordat het te laat is.

Een voorbeeld van een weg die iemand recht schijnt, maar die uitloopt op de dood, is de weg van de goede werken, zoals bijvoorbeeld de roomse kerk die leert. Een ander voorbeeld is het doen van werken van de wet in de veronderstelling daardoor behouden te worden. Aan het houden van de wet is immers leven verbonden (Lv 18:5). Maar niemand kan de wet houden. De wet blijkt een bediening van de dood en van de veroordeling te zijn (2Ko 3:7; 9).

Paulus meende ook dat hij op de rechte weg was toen hij de christenen vervolgde, maar het was een weg naar de dood (Hd 26:9; Jh 16:2). Als Christus hem op die weg niet een halt had toegeroepen, was hij in de eeuwige dood terechtgekomen. De huichelachtige farizeeën en schriftgeleerden in de tijd van de Heer Jezus roemden in hun eigen gerechtigheid. Zij meenden dat zij op de rechte weg wandelden, maar Christus spreekt het ‘wee u’ over hen uit (Mt 23:13; 15; 16; 23; 25; 27; 39).

Sp 14:13 zegt dat in oppervlakkige vreugde soms onderliggende pijn aanwezig is. In die gevallen verdwijnt de vreugde een keer, maar de pijn is nog aanwezig. Mensen lachen in het gezelschap van anderen, maar als ze thuis alleen zijn, knaagt de pijn van het verdriet. Iemand kan gelukkig lijken en lachen, terwijl zijn hart pijn lijdt. Wat we zien, geeft niet altijd de dieperliggende werkelijkheid weer. Wij weten niet wat er in iemand omgaat. We worden op het verkeerde been gezet als we op het uiterlijk afgaan.

Pijn, vanwege welke oorzaak ook, kan niet worden weggelachen. Als er geen oplossing voor de pijn komt, is verdriet het einde van dat soort blijdschap. Het einde van blijdschap is voor de goddeloze altijd verdriet. Die blijdschap is eindig en verandert in oneindig verdriet. De blijdschap van wie in gemeenschap met God leeft, kent geen einde, maar is volkomen en eeuwig (1Jh 1:3-4).

God is de God van de hoop. Hij kan de gelovige vervullen met een blijdschap die niet iets verbergt, maar die kan samengaan met droefheid (Rm 15:13; 2Ko 6:10). Pijn en verdriet zijn er niet meer als er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn (Op 21:4-5).

Copyright information for DutKingComments