Proverbs 16:2

De HEERE is soeverein

Sp 16:1 geeft aan dat de HEERE boven de “overleggingen in het hart” van “een mens” staat. Het woord “maar” aan het begin van de tweede versregel veronderstelt dat er een contrast is met de eerste versregel. In de eerste versregel gaat het over de mens en de overleggingen die hij in zijn hart heeft. In de tweede versregel gaat het over “de HEERE” Die “het antwoord van de tong” van de mens laat komen. Dat hier en in de volgende verzen over “de HEERE” (Jahweh) wordt gesproken, laat zien dat de nadruk ligt op Gods relatie met de mens.

De mens kan en mag overleggingen in zijn hart hebben. Het woord ‘overleggingen’ heeft te maken met het in geregelde orde opstellen van een plan met de bedoeling dat op die manier uit te voeren. Maar als het om de uitvoering gaat, is het belangrijk te beseffen dat God het laatste woord heeft. Hij beslist over de uitvoering ervan en die kan wel eens anders zijn dan de mens had gedacht. Het gaat om de erkenning van God in het uitvoeren van de plannen die een mens maakt.

Het is een algemene spreuk die opgaat voor ieder mens, gelovig en ongelovig. Een ongelovige erkent God niet en betrekt Hem niet bij zijn plannen en de uitvoering ervan. Toch heeft God ook hier het laatste woord. Een voorbeeld daarvan is Bileam. Hij had overleggingen in zijn hart om Gods volk te vervloeken, maar God heeft hem zegeningen over Zijn volk laten uitspreken (Numeri 23-24).

Sp 16:2 geeft aan dat de HEERE boven de “wegen” van de mens staat. Met “wegen” wordt het geheel van zijn wegen bedoeld, zijn hele handel en wandel, alles wat hij zegt en doet. Als de mens zichzelf beoordeelt, als hij zichzelf met zijn eigen ogen bekijkt, vindt hij dat hij “zuiver” is. Hij ziet geen onzuiverheid in zijn motieven. Maar omdat hij zichzelf beoordeelt, kan hij niet objectief zijn. Gebrek aan zelfkennis en de grote kans op zelfbedrog maken zijn zelfbeoordeling onbetrouwbaar. De spreuk veronderstelt dat een dergelijke voortijdige mening over zichzelf op zijn best naïef en op zijn slechtst zelfvoldaan is.

Maar de HEERE doorgrondt het gedrag en kent de motieven ervan. Hij toetst of beproeft de geesten waardoor iemand tot zelfbeoordeling komt. In Zijn licht kan blijken dat iemand verre van zuiver in zijn motieven is. Als God zegt: “De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan” (1Sm 16:7), geldt dat niet alleen als we naar anderen kijken, maar ook als we naar onszelf kijken. Het toetsen van de geesten is meer dan alleen het toetsen van de motieven. God ziet ook de gezindheid waarin iemand spreekt en werkt. Is er gehoorzaamheid of opstandigheid?

De conclusie is dat we onszelf gemakkelijk bedriegen en daarom niet in staat zijn onszelf volledig te evalueren. Alleen God komt tot een volmaakte, alles doordringende taxatie. Verstandelijke verklaringen en zelfrechtvaardiging zijn eigen aan de natuur van de gevallen mens. Maar God ziet door het rookgordijn daarvan heen en weet wat een mens innerlijk drijft.

We kunnen de splinter in het oog van onze broeder zien en tegelijkertijd blind zijn voor de balk in ons eigen oog (Mt 7:3). We zijn blind voor onze eigen fouten en menen dat we helemaal goed zitten. Maar de Heer kent ons volkomen. Als het goed is, zijn we ons van niets bewust en tegelijk weten we dat we daardoor niet gerechtvaardigd zijn, omdat de kennis van onszelf heel beperkt is. Daarom is het goed het uiteindelijke oordeel over onszelf en onze dienst aan de Heer over te laten (1Ko 4:4-5).

Sp 16:3 geeft aan dat de HEERE boven de “werken” van de mens staat. Willen onze plannen slagen, dan moeten we afhankelijk zijn van God. Daarom moeten we onze werken, wat we van plan zijn te gaan doen, aan Hem toevertrouwen. Het werkwoord ‘toevertrouwen’ is letterlijk ‘wentelen’ of ‘rollen’. Het beeld is dat van het wentelen of rollen van lasten. Het houdt in dat we de zorg voor de werkzaamheden, het project en de uitvoering ervan, als een steen van onszelf afwentelen en wentelen in de richting van God en zo die zorg aan Hem toevertrouwen (vgl. Ps 22:9 [voetnoot: letterlijk: op de HEERE gewenteld]; Ps 37:5 [voetnoot: letterlijk: wentel uw weg op de HEERE]; Ps 55:23). We doen dat door wat ons bezighoudt in gebed bij Hem neer te leggen.

Als we dat doen, zullen onze plannen bevestigd worden, dat wil zeggen uitgevoerd worden, tot stand komen. Het toont volledige afhankelijkheid van God. Het wel of niet slagen van onze plannen hangt niet af van toevallige gebeurtenissen of tegenstanders, maar van God. Daarom moeten we onze werken aan Hem toevertrouwen. Toevertrouwen houdt in dat we alles op Hem werpen en bij Hem laten (1Pt 5:7). Het is een eenmalige zaak. Het is goed om de dag te beginnen met ons aan Hem toe te vertrouwen voor alles wat ons die dag gepland of ongepland zal bezighouden.

Sp 16:4 zegt dat de HEERE boven al Zijn werken staat, ook boven de goddeloze. Alles wat Hij heeft gemaakt, is onderdeel van Zijn plan. Er bestaat niets ‘toevallig’; er bestaan geen ‘losse eindjes’ in Zijn wereld. Hij staat aan het begin van alles en heeft alles gemaakt met een doel. Alles wat er is, beantwoordt aan Zijn bedoeling. Dat doel is Zijn verheerlijking (Ko 1:16). Al Zijn werken zullen Hem loven (Ps 145:10).

Dat geldt ook voor de goddeloze. Als hij in het oordeel terechtkomt, is dat omdat dit bij zijn leven past. Zo heeft God het verordend. We mogen hieruit niet de verkeerde conclusie trekken dat God de Auteur van het kwaad zou zijn. God kan niet zondigen en verleidt niemand tot zonde (Jk 1:13-15). Van Hem komen alleen goede dingen (Jk 1:16-18).

God heeft de mens goed gemaakt (Gn 1:27; 31), maar de mens is zich goddeloos gaan gedragen (Pr 7:29). God roept de goddeloze op zich te bekeren (Hd 17:30), want Hij heeft geen lust in de dood van de zondaar (Ez 33:11). Maar als deze zich niet bekeert vóór de dag van het oordeel, zal hij in die dag omkomen. De goddeloze en de dag van het onheil horen bij elkaar.

Goddelozen hebben God niet geëerd in hun leven. Zij zullen dat gedwongen doen in het oordeel (Fp 2:10-11). De goddeloze is niet gemaakt om goddeloos te leven en goddeloos te sterven. Er is geen uitverkiezing om verworpen te worden. De Heer Jezus zegt van Judas Iskariot dat het goed voor hem zou zijn geweest “als hij niet geboren was” (Mt 26:25a). Judas is volledig verantwoordelijk voor de keus die hij heeft gemaakt om de Heer Jezus tegen betaling te verraden en over te leveren. Tegelijk wist God hem te gebruiken voor het uitvoeren van Zijn plan.

Alles heeft een doel. Het bestaan van de goddeloze lijkt met dat doel te spotten. Daarom wordt hier duidelijk gezegd dat “de goddeloze” is gemaakt “voor de dag van het oordeel”. De goddeloze richt zich op het doel dat hem door God vanwege zijn goddeloosheid is toegewezen. Ook uit het oordeel over de goddeloze – waarbij we vooral, maar niet uitsluitend, kunnen denken aan de antichrist, de mens van de zonde – blijkt Gods verhevenheid boven alles wat Hij heeft gemaakt.

Sp 16:5 zegt dat de HEERE staat boven “al wie hooghartig is”. De goddeloze van Sp 16:4b heeft volgelingen: een ieder die hoogmoedig is. ‘Hooghartig’ beschrijft de arrogantie van hen die zich aanmatigend tegen God opstellen (2Kr 26:16; vgl. Ps 131:1). Het is niet alleen de hoogmoedige oogopslag, maar de hoogmoed in het hart waardoor iemand zich verheft boven alles en iedereen. Hoogmoed is het kenmerk van de satan en de antichrist en al hun volgelingen. Omdat hoogmoed de verhevenheid betwist die God boven alles heeft en omdat de hoogmoedige die plaats zelf wil innemen, is deze zonde een gruwel voor Hem. Het is de zonde van de satan en de mens.

God zal die zonde wreken. Dat is absoluut zeker. Het is net zo zeker als de handslag (“hand op hand”) iets bevestigt. Deze arrogante mensen zullen niet als onschuldigen ongestraft vrijuit gaan. God zal allen vernederen die arrogant en trots zijn (Js 2:11-12).

Copyright information for DutKingComments