Proverbs 18:5

Geen aanzien des persoons in de rechtspraak

In een wereld waarvan de satan god en overste is, gebeurt het dat een goddeloze wordt voorgetrokken en dat het recht van de rechtvaardige in het gericht wordt gebogen. Partijdigheid kan een rol spelen als de goddeloze een rijke is, of een familielid, of iemand die door aanzien invloed heeft. Bij een rechtvaardige kan het gaan om iemand die op het kwaad heeft gewezen, zoals Elia en Johannes de doper. God verafschuwt deze gang van zaken. Hij wil dat er eerlijk recht wordt gesproken (2Kr 19:7; Ml 2:9). Het is verwerpelijk om het recht van een rechtvaardige te buigen, dat wil zeggen zijn recht opzij te zetten, hem zijn recht te ontnemen.

Het gaat hier niet alleen om een gerechtelijke dwaling, een onterechte uitspraak, die tot uiting komt in de vrijspraak van een goddeloze die veroordeeld zou moeten worden. Het gaat niet zozeer om de uitkomst, maar om het motief. Dat motief is het voortrekken, partijzucht (vgl. 1Tm 5:21). Het is een uitspraak vanwege aanzien des persoons. Het geldt niet alleen voor een rechtbank, maar in alle gevallen. Jakobus past het toe op de omgang van de leden van Gods volk onder elkaar (Jk 2:1-9). De Heer Jezus waarschuwt: “Oordeelt niet naar [het] aanzien, maar velt een rechtvaardig oordeel” (Jh 7:24).

Copyright information for DutKingComments