Proverbs 2:16-20

Wijsheid redt van de vreemde vrouw

In de Sp 2:16-19 treffen we de tweede klasse van slechte personen aan van wie de wijsheid bevrijdt of redt en dat is de “vreemde vrouw”. De slechte man over wie de vader in de Sp 2:12-15 spreekt, brengt verderf; de slechte vrouw zorgt er door een geniepige verleiding voor dat het leven een ruïne wordt. Eerst wordt beschreven wat voor soort vrouw de losbandige vrouw is (Sp 2:16-17). Daarna wordt als een waarschuwing haar ondergang getoond evenals de ondergang van hen die zich aan haar onderwerpen (Sp 2:18-19).

In de volgende hoofdstukken zullen we de vreemde vrouw vaker tegenkomen. Het woord “vreemd” betekent hier wat verboden is, wat ons vreemd zou moeten zijn. De vreemde vrouw is een vrouw die ons verboden is. Ze leeft buiten het verbond van God, niet naar de gedachten van God. Het gaat om een hoererende vrouw, die “de onbekende” is van de persoon met wie zij overspel pleegt. Dat de vader hierover met zijn zoon spreekt, kan betekenen dat deze zoon geen kind meer is, maar iemand van misschien een jaar of zeventien, achttien.

De verleiding tot en het begaan van hoererij is altijd een groot gevaar voor iedere man geweest en dat blijft het ook. Iedere andere vrouw dan de eigen vrouw moet in seksueel opzicht een ‘vreemde’ en ‘onbekende’ zijn. Als we denken aan ‘onze’ christelijke jeugd, dan is het gevaar niet in de eerste plaats het begaan van geweldsdelicten als moorden en roven. Maar het andere gevaar, dat van hoererij en overspel, is enorm. Het is in christelijke kringen steeds uitzonderlijker aan het worden dat een jong stel rein het huwelijk ingaat, dat wil zeggen dat ze nog niet met elkaar (of met iemand anders) naar bed zijn geweest. En wat te denken van het kijken naar pornografie op internet? Ook dat is een vorm van hoererij.

De wijsheid die in het hart is gekomen en de kennis waarin de ziel zich verheugt (Sp 2:10), redden ook van de verleiding van de vreemde vrouw (Sp 2:16). Evenals de verkeerde man begint ze met woorden. De slechte man gebruikt verderfelijke woorden, de slechte vrouw gebruikt vleiende woorden die uiteraard eveneens verderfelijk zijn. Vleien is niet communiceren, maar manipuleren. Zij biedt plezier aan en wel het plezier van gemakkelijke seks.

De vrouw is ontrouw aan “het verbond van haar God” met haar man. Haar man is “de leidsman van haar jeugd” met wie ze getrouwd is (Sp 2:17; Ml 2:14). Het huwelijk is een verbond voor Gods aangezicht, het is Zijn verbond. Hij heeft het verbond van het huwelijk ingesteld. Wie dat verbond met voeten treedt, veracht “wat God … heeft samengevoegd” (Mt 19:6). Wie het verbond van het huwelijk veracht, veracht de Gever ervan. De overspelige vrouw verlaat zowel God als haar man en zondigt zowel tegen God als tegen haar man door schaamteloos haar trouwbelofte te verbreken.

De vader houdt zijn zoon voor waarom hij zich niet door haar vleiende woorden moet laten meeslepen. Dat is omdat hij dan in haar huis komt en dat huis is “immers” een huis dat naar de dood overhelt (Sp 2:18). Haar huis is een huis met uitzicht op de dood, het is een voorportaal van de dood. Hij speelt dan ook met zijn leven als hij zich met haar inlaat. Hij krijgt het tegenovergestelde van het gelukkige leven dat zij hem voorspiegelt. De sporen van het leven dat zij leidt, voeren naar de plaats waar “de gestorvenen” zijn.

Wie haar huis binnengaat en bij haar komt, is volledig in haar macht (Sp 2:19). Zij speelt met hem haar duistere, demonische spel en laat hem niet meer gaan. Ieder die bij haar in huis komt, komt daar nooit meer uit. Hij zal misschien wel letterlijk weer de deur uitgaan, maar er is een strik om zijn ziel gespannen die hem met de dood verbindt. De paden van de levenden, dat zijn de paden die naar het leven leiden en waarop het leven wordt genoten, zijn voor hem afgesneden en door hem niet meer te bereiken. Dit gruwelijke einde kan alleen worden voorkomen wanneer de zoon zich op zijn levensweg laat begeleiden door de twee schildwachten van Sp 2:11 die de naam ‘bedachtzaamheid’ en ‘inzicht’ dragen.

De zonde van overspel en hoererij wordt hier in zijn uiterste consequentie voorgesteld. Het is de wet van oogsten wat je zaait (Gl 6:7-8). Wie deze weg gaat, moet daarop rekenen. Er wordt hier niet gesproken over de genade van God. Het is goed daar toch ook even op te wijzen. God kan in Zijn genade tussenbeide komen als iemand zijn zonden belijdt en nalaat. God is een God van genade en in staat om te verlossen uit de diepste duisternis. Daar mag ieder die met oprecht berouw over zijn of haar zonden tot God gaat, vast op rekenen. Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat God niet altijd alle gevolgen wegneemt. Als er ‘gevolgschade’ van een verkeerde weg is, helpt Hij wel om die te dragen.

Wijsheid brengt op de weg van wie goed zijn

Wijsheid redt van de slechte man en de slechte vrouw, ze redt van de weg naar de dood en de gestorvenen. Maar daarbij moet het niet blijven. Na het afstand nemen van het kwaad moet toenadering worden gezocht tot het goede. Dat is wat de Wijsheid vervolgens doet. Zij voert naar de weg van goede en rechtvaardige mensen (Sp 2:20).

Over deze beide kanten, die van afwijzen van het kwaad en aansluiten bij het goede, lezen we ook in het Nieuwe Testament. Eerst klinkt tot ieder die de Naam van de Heer aanroept de oproep om zich te onttrekken aan de ongerechtigheid; daarna volgt de aansporing om zich aan te sluiten bij allen die dat al hebben gedaan (2Tm 2:19-22). Zo moet de zoon niet alleen de verkeerde mensen uit handen blijven, maar ook met de goede mensen gaan optrekken.

Als de zoon zich voegt bij het gezelschap “van wie goed zijn” en “van de rechtvaardigen”, is hij ook een van “de vromen” die “de aarde bewonen” zullen (Sp 2:21). Hier wijst de vader op een zekere, toekomstige, zegen (“immers”). We hebben hier een profetische uitspraak met betrekking tot het vrederijk. In die tijd van zegen onder de heerschappij van de Messias bewonen de vromen, dat zijn de Godvrezenden, de aarde. Dan is het vrederijk aangebroken en is de aarde hun thuis, waar ze in vrede en gerechtigheid wonen (vgl. Mt 5:5).

In Sp 2:22 wordt als contrast – aangegeven door het woord “echter” – het deel van de goddelozen voorgesteld. Nu zijn zij nog de baas op aarde. Zij genieten nu nog van de zonde. Maar zij zullen geen deel hebben aan de zegen in het vrederijk. Als de Messias terugkomt naar de aarde om het vrederijk op te richten, zullen eerst “de goddelozen … van de aarde uitgeroeid worden”. Zij hebben nooit met God rekening gehouden en hebben geen deel aan het vrederijk.

Er wordt nog een categorie genoemd, die van de “trouwelozen”. Zij hebben uiterlijk met God in verbinding gestaan, maar zijn Hem ontrouw geworden, ze zijn van Hem afvallig geworden. Hun deel is dat zij van de aarde, die zij voor zichzelf geclaimd hebben, “weggerukt” zullen worden, wat erop wijst dat het met grote kracht gebeurt.

Dit laatste vers is een extra waarschuwing voor de zoon zich niet met goddeloze en ontrouwe mensen in te laten. Hij zal toch niet willen delen in hun lot en de zegen van de wijsheid willen missen?

Copyright information for DutKingComments