Proverbs 21:2

De HEERE bestuurt en beoordeelt alles

Sp 21:1 is een van de duidelijkste bewijzen in de Schrift van de soevereiniteit van God. We zien dit in het leven van de machtigste heersers die we in de Schrift ontmoeten, zoals bij Nebukadnezar (Dn 4:1-37), Belsazar (Dn 5:1-30), Ahasveros (Es 6:1-14) en Kores (Ea 6:22; Js 45:1-7). God heeft de volkomen controle over hen. Hetzelfde geldt voor de tegenwoordige wereldleiders en ook voor de twee grote dictators in de eindtijd, het beest uit de zee en het beest uit de aarde (Op 13:1-18). Geen menselijke heerser is de hoogste heerser in het heelal, maar de HEERE. Hij is waarlijk de Koning der koningen (Ea 7:21; 27; Js 10:6-7; Js 41:2-4; Dn 2:21; Jh 19:11; Op 17:17).

Beslissingen die een koning in zijn hart neemt, worden bestuurd en gecontroleerd door God. Hij leidt de koning in “alles”, niets uitgezonderd, wat Hij wil. Hij doet dat in elke gewenste richting. Het hart van een koning is in Zijn hand, wat aangeeft dat Hij er volkomen macht over heeft. Het is als “waterbeken”, waarmee Hij doet zoals een boer doet die kanalen graaft om de loop van het water naar en over zijn land te regelen zodat het precies daar komt waar hij het wil hebben. Zo handelt God met het hart van een koning.

Sp 21:2 sluit naadloos aan op Sp 21:1. Zoals God het hart van een koning kent, zo kent Hij het hart van ieder mens. Een mens kan wel menen dat “al [zijn] wegen … recht” zijn, maar dan wel in “zijn [eigen] ogen” (Sp 16:2). Wij zijn er meesters in om onze weg “recht” te praten, terwijl we een kromme weg gaan. De werkelijke Beoordelaar van wat er in het hart is, is God. Hij ziet niet alleen de weg die iemand gaat, maar “toetst” ook “de harten”. Hij doorgrondt de motieven.

De farizeeër die een heel goede mening over zichzelf heeft, blijkt in werkelijkheid een hart vol trots op zichzelf en vol verachting voor anderen te hebben. Dit oordeel spreekt Hij uit Die weet wat in de mens is (Lk 18:9-14; Jh 2:24). Hij “doorgrondt het hart” van de mens volkomen (Jr 17:10) en weet dat het “arglistig is … boven alles” (Jr 17:9).

Onze kijk op onze weg is beperkt, zowel in tijd als in richting. God is eeuwig en overziet alles en kent het doel. Daarom is het goed dat wij met David bidden: “Doorgrondt mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leidt mij op de eeuwige weg” (Ps 139:23-24).

Een van de dingen die recht kan zijn in onze eigen ogen (Sp 21:2), is het brengen van een offer en dan denken dat het wel goed zit met ons leven (Sp 21:3). We zien een offer dan als een compensatie voor de ongerechtigheid die we doen en het onrecht dat we plegen waarmee we dan rustig kunnen doorgaan. We geven God het een en ander en veronderstellen dat Hij daarvoor als ‘tegenprestatie’ niet zo nauw naar ons leven kijkt.

Hier staat niet dat offers moeten worden vermeden, maar dat godsdienstige handelingen zonder een rechtvaardig leven waardeloos zijn. God geeft de voorkeur aan het doen van “gerechtigheid en recht” boven godsdienstigheid. “Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer” (1Sm 15:22; Sp 15:8; Sp 21:27; Ps 40:6-8; Js 1:11-17; Mk 12:33). Wie gerechtigheid en recht doet, houdt zich aan wat God in Zijn Woord zegt, aan Zijn rechtsbepalingen.

God verwierp het offer van Kaïn omdat hij geen gerechtigheid en recht deed, maar integendeel ongerechtigheid en onrecht, wat bleek toen hij zijn broer vermoordde (1Jh 3:12). Uiterlijke handelingen als doop en avondmaal zijn belangrijk, want God spreekt daarover in Zijn Woord. Maar als doop en avondmaal niet anders zijn dan uiterlijke handelingen en ons hart er niet bij betrokken is, zijn het voor God verwerpelijke handelingen.

Copyright information for DutKingComments