Proverbs 21:8

Een bedrieglijke tong en een kromme weg

“Met een bedrieglijke tong” (Sp 21:6) wil zeggen op een frauduleuze manier, door leugens te vertellen of, door wat wel een ‘babbeltruc’ wordt genoemd. Het is bijvoorbeeld iemand die bij een oudere aan de deur komt, een mooi verhaal ophangt en de oudere diens geld of pinpas en pincode ontfutselt. Hij zal bemerken dat de schatten die hij op die manier heeft verworven, hem geen enkel houvast voor dit leven bieden. Het zal zijn alsof ze in de lucht verdwijnen en oplossen. Daarbij komt dat hijzelf gelijk is “aan hen die de dood zoeken”. Ze zijn niet bewust op zoek naar de dood, maar door wat zij doen, doen ze dat automatisch.

Gehazi is een voorbeeld van zo iemand (2Kn 5:20-27). Door zijn bedriegerij is hij rijk geworden, maar tevens melaats, een ziekte die tot de dood voert. Hij heeft daardoor niet van zijn bedrieglijk verworven schatten kunnen genieten, in tegenstelling tot wat hij had gedacht. Ananias en Saffira hebben hun bedrog direct met de dood moeten bekopen en geen minuut van hun in werkelijkheid van God gestolen geld kunnen genieten (Hd 5:1-11).

Goddelozen spreken niet alleen met een bedrieglijke tong (Sp 21:6), maar hun handelingen zijn verwoestende handelingen (Sp 21:7). Ze worden als willoze dieren meegesleurd door hun goddeloosheid. Ze gaan van verwoesting naar verwoesting, ze kunnen niet anders dan overal verwoesting bewerken. Dat zal ten slotte tot hun eigen verwoesting leiden, “want allen die [het] zwaard nemen, zullen door [het] zwaard omkomen” (Mt 26:52).

Ze zijn niet de passieve slachtoffers van hun misdaden of omstandigheden, mensen die het ook allemaal niet kunnen helpen. Ze handelen zo, “omdat zij weigeren recht te doen”. Ze zullen alleen zichzelf de schuld van hun eigen verwoesting kunnen geven, want ze kozen ervoor om geen recht te doen en te volharden in het kwaad.

In Sp 21:8 spreekt de vader over de twee soorten mensen die er zijn. In de eerste versregel spreekt hij over “de weg van een mens”, die hij in de Sp 21:6-7 heeft voorgesteld, de mens die leeft zonder God. In de tweede versregel spreekt hij over het werk van iemand die met God in verbinding staat.

“De weg van een mens” – dat wil zeggen van een mens die weigert de rechte weg van God te gaan – “is krom en vreemd”. De weg van de natuurlijke mens is vol bochten, zijn hele handel en wandel is vol draaierijen. Een kromme weg gaat in tegen de waarheid, tegen de aanwijzingen van Gods Woord over de rechte weg. Het is ook een vreemde weg, een weg die vreemd is aan de Schrift, waarvoor in de Schrift geen enkele aanwijzing te vinden is. Deze weg wordt bewandeld door hen die vreemd zijn aan het leven uit en met God, die daaraan geen deel hebben. Hun hele leven toont aan dat zij behoren tot “een krom en verdraaid geslacht” (Fp 2:15).

In de tweede versregel staat “weg” tegenover “werk”, “een reine” tegenover “een mens” en “juist” tegenover “krom en vreemd”. Een reine is iemand die gereinigd is door het geloof en daardoor met God in verbinding staat. Hij is een reine van hart, wat blijkt uit zijn werk (vgl. Tt 1:15a). Het is een juist of recht werk omdat het juist of recht is voor God en mensen.

Copyright information for DutKingComments