Proverbs 22:9

Lenen, onrecht zaaien en gunnend zijn

Het is een algemeen gegeven dat “een rijke heerst over armen” (Sp 22:7). Een rijke heeft door zijn geld macht. Armen zijn afhankelijk van de goedheid van een rijke. Heersen hoeft geen heersen met hardheid te zijn. Het gaat om het feit dat wie geld heeft, macht heeft en dat wie geen geld heeft, machteloos is. Het is geen bevel voor de rijke om over armen te heersen, maar een constatering. Armoede maakt mensen afhankelijk van anderen.

In de praktijk komt dat tot uiting als een arme geld moet lenen. Door geld van een rijke, “de uitlener”, te lenen wordt hij diens slaaf. De rijke heeft nu de feitelijke macht over de arme, want de arme heeft een schuld bij hem en is verplicht die terug te betalen. Als hij in gebreke blijft, kan de uitlener hem als slaaf gaan gebruiken om op die manier het uitgeleende geld terug te krijgen.

Sp 22:8 sluit aan op Sp 22:7. Het kan zijn dat de rijke van Sp 22:7 de zegen die God hem in zijn rijkdom heeft gegeven, misbruikt om armen afhankelijk van zich te maken en aan zich te onderwerpen. Door zich zo te gedragen zaait hij onrecht. Volgens de wet van oogsten wat je zaait (Gl 6:7; vgl. Jb 4:8; Hs 10:13), zal hij “onheil oogsten”. Elk misbruik, hetzij van macht, hetzij van geld, hetzij van iets anders wat God heeft gegeven, zal door God worden gestraft.

God zal “de stok van zijn verbolgenheid” doen vergaan, dat wil zeggen dat Hij de kracht van de onrechtzaaiers zal vernietigen. De stok, het symbool van de onderdrukkende methode die hij gebruikte, zal met hem vergaan. Dit is een bemoediging voor de verdrukten.

Sp 22:9 is de keerzijde van de beide vorige verzen. Er is een beloning voor “wie gunnend is”, dat is hij die vrijgevig is en aan de armen geeft. Die beloning houdt in gezegend worden door God. Het gaat hier niet over een rijke die van zijn rijkdom geeft, maar om iemand die met anderen deelt wat hij heeft. Hij leent niet uit, zoals de rijke doet (Sp 22:7), maar geeft van zijn eigen brood weg aan de armen. Hij deelt het met hen, zonder enige eis tot een tegenprestatie.

Dit is het geven in navolging van God, Die ook heeft gegeven zonder enige eis tot een tegenprestatie, met Zijn Zoon als hoogste Gave. Iemand die zo geeft, wordt dan ook door Hem gezegend.

De uitdrukking ‘wie gunnend is’, is letterlijk ‘wie een goed (of ‘overvloedig’ of ‘milddadig’) oog heeft’. Het geeft aan dat iemand de nood bij anderen ziet en ongevraagd in die nood helpt door van zijn eigen bezit aan de hulpbehoevende of noodlijdende te geven. Deze persoon heeft een welwillende gezindheid en een zorg voor de armen. Hij is een gever naar het hart van God over wie Hij Zich verheugt (vgl. 2Ko 9:7; Lk 14:12-14).

Copyright information for DutKingComments