Proverbs 23:31-32

Rampzalige gevolgen van dronkenschap

Direct in aansluiting op de waarschuwing voor hoererij in de Sp 23:26-28 volgt in de Sp 23:29-35 een waarschuwing voor dronkenschap. Dit onderwerp is al kort in de Sp 23:20-21 door de wijze aan de orde gesteld. Dronkenschap is nauw verbonden aan hoererij (Op 17:2) en brengt ook gemakkelijk tot hoererij (Sp 23:33). Levendig en tot de verbeelding sprekend schetst de wijze het beeld van iemand die dronken is.

Hij begint in Sp 23:29 met een zestal vragen, waarop hij in Sp 23:30 het antwoord laat volgen. In Sp 23:31 heeft hij een advies, terwijl hij in Sp 23:32 de gevolgen laat zien als zijn advies niet wordt opgevolgd. In de Sp 23:33-34 spreekt hij zijn zoon direct aan. Hij besluit zijn beschrijving in Sp 23:35 met woorden die uit de mond van de dronkaard zelf komen.

De dronkaard is iemand die “ach” en “wee” roept omdat hij zich ellendig voelt (Sp 23:29). Het ach en wee kan ook slaan op wat hij door zijn dronkenschap bij anderen veroorzaakt, zoals zijn gezin. De drank maakt van hem iemand die ruzie zoekt, een vechtersbaas. Wanneer hij uit zijn roes ontwaakt, is er “geklaag”, want hij voelt zich ellendig. De wonden die hij heeft, heeft hij tijdens zijn dronkenschap opgelopen, hetzij door een vechtpartij, hetzij doordat hij bij zijn waggelende gang steeds weer struikelde of ergens tegenaan stootte. Het zijn “wonden zonder oorzaak”, want die wonden had hij niet opgelopen als hij niet dronken was geweest. Door zijn dronkenschap kan hij niet meer helder zien, want zijn ogen zijn bloeddoorlopen, waardoor hij wazig en dubbel ziet.

Het antwoord in Sp 23:30 op de zes vragen van Sp 23:29 is even kort als veelzeggend. De dronkaards worden hier omschreven als mensen “die [lang] doorgaan bij de wijn” en “die komen om gemengde drank te proeven”. Ze drinken niet een glaasje bij het eten, maar de wijn vult hun bestaan. Ze gaan door met het drinken tot in de vroege uurtjes. Daarbij hoort ook het proeven van gemengde drank. Dat verhoogt het drankgenot.

Dronkaards kennen geen tijd en geen verantwoordelijkheid. Het zijn mensen zonder ruggengraat. Dat ze de volgende dag weer op tijd op hun werk moeten zijn, houdt hen niet bezig. Aan hoe het thuis gaat, daar denken ze niet aan. Ze zijn in een roes en niet in staat om aan verantwoordelijkheden te denken.

De vader geeft zijn zoon het advies om niet naar de wijn te kijken “wanneer hij rood kleurt” (Sp 23:31), dat wil zeggen wanneer er van de wijn een speciale aantrekkingskracht uitgaat. Dat kan zijn wanneer je in een nare periode zit, of een grote teleurstelling moet verwerken. Er kan dan een bijzondere verleiding van wijn uitgaan om ervan te drinken. Daarom is het dringende advies er niet naar te kijken. Als je het wel doet, zul je zien hoe aantrekkelijk hij is. Je weerstand ertegen zal smelten als sneeuw voor de zon. Je zet de beker wijn aan je mond en ervaart hoe gemakkelijk hij naar binnen glijdt.

Maar je moet erbij bedenken dat het korte genot eindigt met de beet van een slang en het gif van een adder (Sp 23:32). Je gaat er “uiteindelijk” aan kapot. Niemand geeft zich aan de wijn over als hij even nadenkt over wat het einde is. Zijn mededrinkers zeggen hem dat niet. Zij bieden hem het eerste glas wijn aan. Als hij dat niet neemt, lachen ze hem uit. Daarom neemt hij het glas en drinkt het leeg. Het drinkt inderdaad gemakkelijk en het smaakt voortreffelijk. Het draait erop uit dat zijn hele menselijke waardigheid wordt afgebroken.

In de Sp 23:33-34 spreekt de vader zijn zoon direct aan. Hij moet erop bedacht zijn dat dronkenschap grenzen doet vervagen en hem gemakkelijk tot hoererij en liederlijke praat brengt (Sp 23:33). Zijn benevelde hersens hebben niet meer het besef dat hij getrouwd is. Zijn ogen worden ogen vol overspel, en omdat hij geen normbesef meer heeft, komt hij tot de walgelijke daad van overspel. De taal die hij uitslaat, is van hetzelfde smerige gehalte. Ongeremd komen de walgelijkste dingen uit zijn hart naar buiten.

De dronken zoon zal volkomen ongevoelig zijn voor wat er met hem gebeurt (Sp 23:34). Een dronkaard weet niet wat hij doet, waar hij is en waar hij heen gaat. Hij kan zich in het hart van de zee bevinden, in een zware storm, maar totaal niet in de gaten hebben dat hij zomaar kan verdrinken. Hij is als een slapende tot wie niets doordringt. Of hij kan zich in de top van de mast bevinden, waar hij heen en weer zwiept en een dodelijke val kan maken, zonder dat hij zich dit gevaar bewust is. Ook hier is hij als een slapende tot wie niets doordringt. Hij zwalkt over straat en wentelt zich in zijn eigen braaksel zonder er het geringste besef van te hebben (Js 28:7-8; vgl. Ps 107:26-27).

De dronkaard weet wel dat hij is geslagen, maar hij weet niet door wie (Sp 23:35). Hij is er niet ziek van geworden en niet aan zijn bed gebonden. Er is zelfs op hem ingebeukt met harde klappen, maar hij heeft niets gevoeld. Wat is het toch heerlijk om dronken te zijn! Er kan van alles met je gebeuren, maar je hebt er helemaal geen last van. Dit leven wil hij voortzetten. Hij is onverbeterlijk, hij wil gewoon dronken blijven en daardoor gevoelloos voor de ellende. Daarom zal hij als hij wakker wordt, weer naar zijn grote vertrooster, de fles, grijpen (Js 56:12; Js 5:11). Wat een tragedie!

Copyright information for DutKingComments