Proverbs 24:1

Niet jaloers zijn op slechte mensen

De vader waarschuwt zijn zoon dat hij “niet jaloers” moet zijn “op slechte mensen” (Sp 24:1). Hij moet er niet naar verlangen “om bij hen te zijn”, want ze zijn slecht gezelschap (vgl. Sp 1:10-19; Sp 3:31; Sp 23:17). De jaloersheid hier gaat verder dan alleen een gevoel of een uiting. Het gaat om een verlangen om bij slechte mensen te zijn vanwege hun klaarblijkelijke voorspoed. Daarop moet de zoon niet jaloers zijn en die ook willen hebben. Jaloersheid is een haatdragend, wrokkend besef van de voorspoed van een ander.

Het voelen of uiten van bitterheid of verontwaardiging over een (vermeende) oneerlijke behandeling kan het gevolg zijn van jaloersheid: waarom heeft hij die welvaart wel en ik niet? Het is in elk geval ontevredenheid over de eigen omstandigheden, een ontevredenheid die het gevolg is van het vergelijken met anderen, terwijl God buiten de omstandigheden wordt gesloten of gehouden. Jaloersheid is een kenmerk van mensen die aan kortzichtigheid lijden.

Het woord “want” waarmee Sp 24:2 begint geeft aan dat nu de reden voor de waarschuwing van Sp 24:1 volgt. Slechte mensen zijn geobsedeerd door geweld. “Hun hart” gaat naar “verwoesting” uit, die wordt daar bedacht. “Hun lippen” geven uiting aan wat er in hun hart leeft en dat is niets anders dan “onheil”. Ze spreken woorden die iemand alleen maar het onheil, het ongeluk, toewensen. Hun ogenschijnlijke voorspoed danken ze aan de verwoesting die ze in hun hart hebben bedacht en aan de woorden van onheil die ze hebben uitgesproken. Als de zoon zich dat realiseert, zal hij toch niet zo dom zijn om zich bij hen aan te sluiten.

Copyright information for DutKingComments