Proverbs 26:1-12

Eer past niet bij een dwaas

De dwaas, over wie het in de Sp 26:1-12 gaat, is niet iemand die geestelijk gestoord is, maar een opstandige persoon die God loochent en er geen enkele belangstelling voor heeft om wijs te worden. Hij is blind voor zijn dwaasheid en zoekt niet naar bevrijding ervan. De vreze des HEEREN interesseert hem totaal niet.

Bij “een dwaas” past geen “eer”, zoals “de sneeuw in de zomer en de regen in de oogsttijd” ook niet bij elkaar passen. Ze horen eenvoudig niet bij elkaar. Een dwaas moet geen erkenning vinden, niet met macht worden bekleed, geen positie van invloed krijgen. Als hij eer zou krijgen, zou hem dat niet veranderen, want hij is en blijft een dwaas in zijn denken, spreken en handelen.

Het is niet alleen in strijd met de wetten van de natuur, zoals sneeuw in de zomer niet past, het is ook schadelijk voor wat tot voedsel dient, zoals regen in de oogsttijd. Een van de kwade dingen die Salomo heeft gezien, is “de dwaas” die “op grote hoogten geplaatst” wordt (Pr 10:6). Eer voor een dwaas is als een vlag op een modderschuit.

Een vervloeking zonder reden komt niet aan

Het wegvluchten van “een mus” en het wegvliegen van “een zwaluw” is onvoorspelbaar en gebeurt zonder enig doel. Ze zijn ook niet te vangen. Het is nutteloos dat te proberen. Zo gaat het met een vervloeking die een dwaas zonder reden uitspreekt. Hij treft geen doel.

Alleen dwazen spreken zulke vervloekingen uit. De dwaze Saul sprak een vervloeking uit die niet aankwam (1Sm 14:28; 45). De dwaze Goliath “vervloekte David bij zijn goden” (1Sm 17:43-44) en werd vervolgens een kopje kleiner gemaakt. Simeï vervloekte David en is daarvoor gestraft (2Sm 16:5-14; 1Kn 2:8). De vervloekingen die de vijanden van Jeremia over hem uitspraken, zijn ook in het niets opgelost (Jr 15:10b).

Het is voor de oudtestamentische gelovige gepast om voor de goddeloze die hem kwaad doet aan God te vragen: “Hij heeft de vloek liefgehad; laat die over hem komen!” (Ps 109:17). Als wij, nieuwtestamentische gelovigen, met mensen te doen hebben die ons vervloeken, die ons het kwade toewensen, mogen wij reageren op de manier die de Heer Jezus ons voorhoudt: “Maar tot u die hoort, zeg Ik: Hebt uw vijanden lief, doet wél aan hen die u haten, zegent hen die u vervloeken, bidt voor hen die u smaden” (Lk 6:28).

Een dwaas lijkt op een redeloos dier

”Dwazen” zijn net zo moeilijk aan te sporen en te besturen als “het paard” en “de ezel”. Noch de dwazen, noch deze dieren, reageren op woorden. De dieren moeten worden aangedreven door “een zweep” en “een bit” (vgl. Jk 3:3; 7-8; Ps 32:8-10). De dwaas moet tot de orde worden geroepen door de stok omdat hij niet op zijn verstand kan worden aangesproken. Hem moet geen macht gegeven worden, maar er moet macht over hem worden uitgeoefend. De vergelijking met de genoemde dieren maakt duidelijk dat de dwaas zijn menselijke waardigheid kwijt is en op dezelfde manier moet worden behandeld.

We kunnen dit geestelijk toepassen op “weerspannige zwetsers en bedriegers” (Tt 1:10), die we als dwazen kunnen zien. Tegen hen moet streng worden opgetreden: “Men moet hun de mond stoppen” (Tt 1:11). Dat strenge optreden tegen hen kunnen we zien als het gebruik van de stok.

Wanneer je een dwaas niet of wel moet antwoorden

Na een instructie in Sp 26:3 hoe er met de dwaas moet worden gehandeld, volgt in de Sp 26:4-5 een instructie hoe er met de dwaas moet worden gesproken. De twee verzen lijken veel op elkaar en lijken elkaar op het eerste gezicht tegen te spreken. Maar wat een tegenstrijdigheid lijkt, blijkt bij nader inzien volmaaktheid te zijn. Het komt aan op goed lezen.

In Sp 26:4 is de aanwijzing “een dwaas niet naar zijn dwaasheid” te antwoorden. De tweede versregel verklaart waarom dat niet moet gebeuren. Het gaat hier om het gevolg voor hem die zou antwoorden. Geef je hem antwoord, dan word je aan hem gelijk. Als je op hem reageert, word je zelf een dwaas. Dit gebeurt als je in je antwoord afdaalt tot zijn niveau van denken. Dat moet je daarom niet doen. Verlaag je niet tot het niveau van de dwaas door zijn dwaze vraag te beantwoorden en met hem te discussiëren alsof hij een verstandig mens was.

We kunnen deze vermaning toepassen op wat Paulus aan Timotheüs voorhoudt: “En verwerp de dwaze en ongerijmde twistvragen, daar je weet dat zij twisten verwekken” (2Tm 2:23). We moeten niet op dwaze en ongerijmde twistvragen ingaan, want anders werken we mee aan het veroorzaken van twist.

In Sp 26:5 is de aanwijzing “een dwaas naar zijn dwaasheid” te antwoorden. De tweede versregel verklaart waarom dat wel moet gebeuren. Het gaat hier om het gevolg voor de dwaas. Wie een dwaas bestraft, ontmoedigt hem hoog van zichzelf te denken.

Dat deze twee verzen bij elkaar zijn gezet, heeft als doel te laten zien dat de menselijke problemen vaak ingewikkeld zijn en niet altijd kunnen worden opgelost met een beroep op een enkele regel. Het hangt van de situatie af. In het ene geval moet men zich niet verlagen tot het niveau van een dwaas, want dan treedt men toe tot de kring van de dwazen. In het andere geval moet het wel, want dan wordt de dwaas op zijn nummer gezet.

Paulus heeft noodgedwongen een keer als een onwijze, dat is als een dwaas, gesproken. Dat was om de Korinthiërs, die in hun eigen ogen wijs waren, te corrigeren (2Ko 11:16-17; 2Ko 12:11). De profeet Micha heeft tegenover Achab zowel het een als het ander gedaan (1Kn 22:15; 17). Als er genade in ons hart is en tevens de wil om niets van Gods Woord af te doen, zal de Heilige Geest ons laten weten hoe wij iedereen moeten antwoorden (Ko 4:6).

Een prediker antwoordde eens een dwaas naar zijn dwaasheid. Toen hem een dwaze, niet te beantwoorden, vraag werd gesteld, antwoordde hij: ‘Het antwoord kun je vinden in het tweede hoofdstuk van de brief van Judas.’

Nog een opmerking die kan helpen deze twee verzen te begrijpen, vinden we in de Joodse Talmoed. De Talmoed bevat de commentaren van de belangrijkste rabbijnen en andere schriftgeleerden op de Tenach, dat is het Oude Testament. Daarin staat dat Sp 26:4 vermoedelijk betrekking heeft op dwaze commentaren die men moet negeren en dat Sp 26:5 betrekking heeft op een verkeerde voorstelling van zaken die men moet corrigeren.

De voeten afsnijden en verlamde benen

Wie een dwaas als een boodschapper gebruikt, bezorgt zichzelf grote problemen (Sp 26:6; vgl. Sp 25:13). Het staat in de eerste plaats gelijk aan zichzelf de voeten afsnijden. Het zenden van een boodschapper is als het ware het hebben van een ander paar voeten. De voeten van de boodschapper zijn de voeten van de zender. Van de boodschap waarmee de dwaas op missie wordt gestuurd, komt niets terecht. Hij komt niet op het adres aan of hij levert een verkeerde boodschap af.

De gevolgen daarvan zijn dat de zender met het geweld van de geadresseerde te maken krijgt. De geadresseerde heeft de boodschap waarop hij zat te wachten niet ontvangen of hij heeft hem verminkt gekregen, waardoor hij verkeerde conclusies trekt. Dat beschadigt de bestaande goede verhoudingen. De les is dat het beter is om geen bericht te sturen dan een dwaas te gebruiken.

We kunnen dit toepassen op godsdienstige organisaties die ongelovigen gebruiken om door hen de boodschap van het evangelie te verspreiden. Die organisaties zien zichzelf als een bedrijf dat moet worden gerund door bekwame ‘zakenlieden’ die er goed in zijn om een boodschap, in dit geval het evangelie, te verkopen. Het jaarlijkse spektakelstuk dat The Passion heet, een Godonterende vertoning van het lijden en de kruisiging van Christus, is daarvan een voorbeeld. Er worden BN’ers (Bekende Nederlanders) ingehuurd om het ‘product’ zo goed mogelijk te verkopen. De uitwerking is dat er van het evangelie niets overblijft en dat het getuigenis van het bijbelse evangelie erdoor wordt geschaad.

Sp 26:7 vult Sp 26:6 aan. Een verlamde heeft wel benen, maar deze zijn nutteloos voor hem, want hij kan ze niet gebruiken. Hij kan er geen stap mee verzetten. Zo kan een dwaas wel een spreekwoord laten horen, maar hij weet niet wat het betekent. De spreuk hangt er net zo slap bij als de benen van een verlamde, hij is in zijn mond zonder kracht. Dat is het geval bij al die goddeloze dwazen – mensen die niets willen weten van de vreze des HEEREN – die ingehuurd zijn om in The Passion te spelen. Ze praten de Bijbel na, maar ze weten niet wat ze zeggen.

Gevaarlijk en pijnlijk

“Wie een steen in een slinger vastbindt” (Sp 26:8), laat zien dat hij geen verstand heeft van een slinger. Een steen moet niet in een slinger vastgebonden worden, maar er los in worden gelegd. Als de steen in een slinger is vastgebonden, kun je met de slinger ronddraaien wat je wilt, maar de steen zal er niet uitvliegen. Als het erop aankomt, kan het levensgevaarlijk zijn, want het verdedigingswapen werkt niet door verkeerd gebruik. David zou door Goliath gedood zijn, als hij zijn steen in zijn slinger had vastgebonden. Omdat hij de steen los in de slinger had gedaan, doodde hij Goliath ermee.

Zo heeft iemand “die een dwaas eer geeft”, geen verstand van een dwaas. Een dwaas kan niet met verantwoordelijkheid omgaan. Hij weet niet wat hij doet. Wie een dwaas een verantwoordelijke positie geeft, zal de gevolgen daarvan tot zijn eigen schade ondervinden.

Een dronkaard is niet in staat nuchter na te denken (Sp 26:9). Ook kan hij geen vaste koers gaan. Hij slaat wartaal uit en waggelt over straat. In zijn roes grijpt hij zomaar in een doornstruik, waardoor de doorn in zijn hand dringt. Omdat hij dronken is, merkt hij er niets van. De doorn is een symbool van de zonde; na de zondeval kwamen er dorens (Gn 3:18). De hand is een symbool van werken, van iets doen. Zo kleeft de zonde aan alles wat hij doet, terwijl hij er niets van merkt.

Dit beeld is van toepassing op dwazen die “een spreekwoord in de mond” nemen. Zoals een dronkaard zonder gevoel is voor de doorn in zijn hand, zo zijn dwazen zonder begrip voor het spreekwoord dat zij in de mond nemen. Ze zijn verduisterd in hun verstand, maar ze menen dat ze wijze woorden kunnen zeggen. Een dwaas kan een spreekwoord lezen of spreken, maar is verstandelijk en geestelijk niet in staat is het te begrijpen. Hij zal het misbruiken en verkeerd toepassen.

Mensen die geen levende relatie met God door het geloof in de Heer Jezus hebben, kunnen uitspraken uit Gods Woord citeren, maar de zonde kleeft aan wat zij zeggen. Dit geldt in het bijzonder voor vrijzinnige theologen die teksten uit Gods Woord voorlezen en er vervolgens hun eigen zondige verklaring aan geven.

Wat dwazen doen, veroorzaakt verdriet

Dit vers is moeilijk te vertalen omdat de verschillende Hebreeuwse woorden heel verschillende betekenissen hebben. De meest waarschijnlijke vertaling is die in de voetnoot in de Darby-vertaling: “Wie een dwaas inhuurt of voorbijgangers inhuurt, is als een boogschutter die iedereen verwondt.” De algemene betekenis is dat ongedisciplineerde huurlingen hetzelfde effect hebben als het willekeurige schieten van een boogschutter.

Uit het inhuren van “dwazen” of “voorbijgangers” blijkt de dwaasheid van degene die dit doet. Wie zulke mensen inhuurt, wordt vergeleken met een boogschutter die willekeurig pijlen afschiet, waardoor iedereen geraakt en verwond kan worden. “Dwazen” zijn net zulke onbetrouwbare werknemers als toevallige “voorbijgangers” van wie je ook niet weet wat voor lui het zijn. Iedereen die een dwaas of een voorbijganger inhuurt, dat wil zeggen in dienst neemt, geeft hun daardoor de gelegenheid om grote schade te veroorzaken.

Een dwaas die in zijn dwaasheid terugvalt

“Een hond” die “terugkeert naar zijn braaksel” om wat hij eens uitbraakte weer op te eten, is wel een heel walgelijk beeld. Tegelijk is het een heel krachtig beeld van “een dwaas die in zijn dwaasheid terugvalt”. Een dwaas leert het nooit. Hoeveel negatieve ervaringen hij ook heeft en hoe vaak hij ook al heeft gezegd dat hij met zijn dwaasheid zal breken, hij keert steeds weer terug naar zijn leven in zondige dwaasheid.

Petrus haalt dit vers in zijn tweede brief aan (2Pt 2:21-22). Hij gebruikt deze spreuk omdat deze waarheidsgetrouw uitbeeldt wat er gebeurt als iemand het christelijk geloof heeft beleden en vervolgens terugkeert naar de wereld. Een hond is een onrein dier dat zonder gevoel zich vraatzuchtig en schaamteloos volvreet met wat hij vindt of krijgt (vgl. Js 56:11). Een hond kent geen maat. Als hij te veel heeft gevreten, braakt hij het uit. Als hij weer honger krijgt, vreet hij zijn eigen braaksel op.

Dit beeld is van toepassing op mensen die eerst de wereld vaarwel hebben gezegd, maar daar, aangespoord door dwaalleraren, weer naar terugkeren. Ze hadden geen innerlijke voldoening gevonden in de wereld en waren daaruit weggegaan. Nu keren ze er toch weer naar terug. Hieruit blijkt dat zij innerlijk niet werkelijk zijn veranderd. De hond is een hond gebleven.

Iemand die wijs is in eigen ogen

Er is iemand die nog erger is dan een dwaas en dat is iemand die wijs is in eigen ogen. Eigenwaan is in feite een deel van de dwaasheid die in dit boek wordt beschreven. Een verwaande onbenul is de allergrootste dwaas. Arrogante zelfaanmatiging en een ingebeeld superioriteitsgevoel plaatsen iemand buiten het bereik van elke hulp of correctie. De profeet Jesaja zegt tegen dergelijke mensen: “Wee hun die in hun [eigen] oog wijs zijn en naar hun eigen mening verstandig” (Js 5:21). Er rest voor hen alleen een ‘wee’, een oordeel zonder einde.

Wij moeten van onszelf “niet hoger denken dan het behoort, maar … bescheiden … denken” (Rm 12:3; Gl 6:3). Er wordt ook tegen ons gezegd: “Weest niet wijs in uw eigen [ogen]” (Rm 12:16).

Copyright information for DutKingComments