Proverbs 3:33

Niet jaloers zijn op de goddeloze

Een volgend kwaad waar de vader zijn zoon voor waarschuwt, is voor “jaloers” zijn “op een man van geweld” (Sp 3:31; vgl. Ps 73:3-5). De man van geweld is de man die gewelddadig is, die een onrechtmatig gebruik van macht maakt. In Spreuken 1 komt de man van geweld op de zoon af. Hier ziet de zoon wat de man van geweld zich allemaal kan veroorloven, bijvoorbeeld dure dingen aanschaffen en het gemakkelijke leventje dat hij lijkt te leiden. De man van geweld oefent invloed uit op anderen, zowel op zijn vrienden als op mensen die hem zien, zoals de zoon. Dan is het belangrijk niet onder zijn invloed te komen. De vader houdt zijn zoon voor “niet jaloers” op die man te zijn en “geen van zijn wegen” te verkiezen.

Om dit verbod te onderstrepen stelt de vader zijn zoon voor wat de gevolgen zijn als hij deze man in diens levenswijze volgt en wat de gevolgen zijn als hij daar ver vandaan blijft. Dat gebeurt in de vorm van contrasten. De zoon moet de man van geweld niet benijden, “want die man is voor de HEERE een gruwel” (Sp 3:32). Hij moet zich dat goed realiseren als hij door het leven van die man wordt aangetrokken en ook zo wil gaan leven.

Een gruwel, iets walgelijks, moet je zo ver mogelijk van je vandaan houden. Daartegenover staat zo dicht mogelijk bij de HEERE zijn. Dat is het deel van de oprechten met wie Hij “vertrouwelijk” omgaat (Ps 25:14). De vertrouwelijke omgang blijkt uit de mededelingen die Hij doet. Zo is Hij vertrouwelijk met Abraham omgegaan en heeft hem bekendgemaakt wat Hij ging doen (Gn 18:17-19). Ook met Zijn knechten, de profeten, gaat Hij vertrouwelijk om (Am 3:7).

In de Sp 3:33-35 zien we enerzijds het deel van de rechtvaardigen (Sp 3:33b), zachtmoedigen (Sp 3:34b) en wijzen (Sp 3:35a) en anderzijds dat van de goddeloze (Sp 3:33a), de spotters (Sp 3:34a) en de dwazen (Sp 3:35b). De goddeloze trekt zich niets van God aan, de spotters verachten God, de dwazen verwerpen God. Op de laatsten moeten we niet jaloers zijn, want zij liggen onder de vloek (Sp 3:33a), de bespotting (Sp 3:34a) en de schande (Sp 3:35b). De oprechten, met wie God vertrouwelijk omgaat, krijgen zegen (Sp 3:33b), genade (Sp 3:34b) en eer (Sp 3:35a).

Wie afwijkt van de HEERE (Sp 3:32), bewijst een “goddeloze” (Sp 3:33) te zijn. Op het huis van zo iemand rust “de vloek van de HEERE” (Ml 2:2). We zien hier dat afwijken niet alleen gevolgen voor onszelf heeft, maar ook voor allen die tot ons huis behoren. Het omgekeerde geldt voor de oprechten. Hun woning wordt door de HEERE gezegend (2Sm 6:11). Als gevolg van de houding van de hoofdbewoner lijden de kinderen van de goddeloze en die van de oprechte verblijden zich. We zijn voor ons gezin kanalen van zegen of van vloek.

De vloek die op het huis van de goddeloze rust, is niet zozeer de beroving van allerlei dingen die het leven aangenaam maken. De zegen is ook niet zozeer het bezit van alles wat het hart begeert. Het centrale punt van de vloek ligt in een voortdurende onrust van het geweten, een voortdurend gevoel van onveiligheid, met als eindresultaat dat het huis zal instorten. Het centrale punt van de zegen ligt in het voortdurende bewustzijn dat God bij ons is, in de rust en vrede van het hart dat verzekerd is van de genade en goedheid van God. Dat huis blijft vast staan.

Spotters krijgen met de spot van God te maken (Sp 3:34). Spotters zijn mensen voor wie niets heilig is. Zij spotten met God en Zijn waarheid, ze lachen Hem uit en maken Zijn waarheid belachelijk (2Pt 3:3-4). Het offer van Christus honen ze. Ze verheffen zichzelf en verachten en vernederen anderen en vooral God en Zijn Christus. Zulke mensen zondigen op een gruwelijke wijze. Er komt een moment dat de rollen omgedraaid zullen zijn. Dan zal Hij de spot met hen drijven en hen vernederen (Ps 2:4; Ps 59:9).

Tegenover de spotters staan de “zachtmoedigen”. Zij zijn de nederigen, zij hebben zich vernederd en de juiste plaats voor God ingenomen. Ze erkennen Hem in alles wat Hij over hen zegt, hetzij in oordeel, hetzij in zegen. Met hen drijft Hij niet de spot, maar hun geeft Hij genade. Dat geeft hun de kracht om onder de spot van de spotters zachtmoedig te blijven en zich niet te verzetten.

Zachtmoedigheid is een eigenschap van de Heer Jezus die Hem kenmerkte in Zijn leven op aarde. Hij geeft die eigenschap aan allen die Zijn juk van gehoorzaamheid op zich nemen en van Hem willen leren (Mt 11:29). Zij hebben zich vernederd onder de krachtige hand van God (Jk 4:6; 1Pt 5:5), terwijl de zondaars zullen worden gedwongen zich te vernederen als Christus komt om te regeren.

Als Christus komt, zullen de wijzen eer ontvangen (Sp 3:35). De wijzen zijn dezelfde personen als de rechtvaardigen en de zachtmoedigen van de vorige verzen. Dat geeft aan dat dit niet de wijzen van de wereld zijn, maar zij die het in Gods oog zijn. De eer die zij krijgen, is niet tijdelijk en niet die van de wereld, maar een eeuwigdurende eer die God geeft. Die eer is dat zij zullen delen in de regering van de Heer Jezus.

De dwazen daarentegen krijgen niets anders dan wat ze zelf hebben gedaan. Zij “laden schande op zich”. Ze hebben zich nooit iets van Gods geboden aangetrokken en Hem zelfs bespot. Daardoor hebben ze de lachers op hun hand gekregen en de eer van mensen ontvangen die net zo zijn als zij. Tegelijkertijd hebben ze zichzelf buiten de zegen en onder de schande geplaatst en dat voor eeuwig. Hun dwaasheid zal voor iedereen zichtbaar zijn, zij zullen “tot smaad, tot eeuwig afgrijzen” zijn (Dn 12:2).

Copyright information for DutKingComments