Proverbs 3:9-10

Vereer de HEERE

Het vijfde advies heeft betrekking op het vereren van de HEERE door de zoon met wat hij bezit (Sp 3:9). Er staat niet dat hij iets aan de HEERE moet geven, maar dat hij Hem moet vereren. Het gaat ook niet om iets van zijn bezit, het gaat erom dat hij het doet met zijn bezit. Het ziet op alles wat hij “bezit”, zijn hele kapitaal, alles wat hij heeft gekregen door het te verdienen of door het te erven. De “opbrengst” is wat hij heeft verkregen door ervoor te werken, de opbrengst uit arbeid.

Het geven van “de eerstelingen” van een oogst houdt de erkenning in dat heel de oogst van de HEERE is (Ex 23:19; Nm 28:26-27; Dt 18:4; Dt 26:1-2). Tegen de zoon wordt gezegd dat hij voor het bepalen van de eerstelingen moet uitgaan van “heel“ zijn opbrengst. Hij mag niets vergeten of buiten de berekening laten. God vraagt dat we alles betrekken in onze beoordeling van wat van Hem is.

De ‘eersteling' wijst op een bijzondere wijze op Christus, de “Eersteling van hen die ontslapen zijn” (1Ko 15:20). Hij heeft Zich volkomen gegeven voor hen die van Hem zijn. Als wij de eerstelingen brengen, wordt God aan Hem herinnerd. We begrijpen een waarheid pas als we die hebben leren zien in verbinding met Christus. Dat maakt het hart ook gewillig om te beantwoorden aan de verlangens van God.

Geven staat niet op zichzelf. Geven als zodanig betekent niets. Geven heeft alleen waarde als het gebeurt om God erdoor te verheerlijken. We kunnen geven om er een goed gevoel door te krijgen, we verheerlijken onszelf erdoor. Zo gaven de farizeeën. We kunnen ook geven om er beter van te worden. Dan ‘investeren’ we in God, Hij wordt een ‘beleggingsobject’. Het gaat echter niet om ons, maar om Hem. We hebben ons bezit van Hem gekregen om Hem ermee te vereren. Ook van onze aardse bezittingen geldt dat het “uit Hem en door Hem en tot Hem” is (Rm 11:36).

We vereren God als we met vreugde voor Zijn werk geven. Dat doen we als we vanuit ons hart tegen Hem zeggen: ‘U bent de Bron van alles wat ik heb. Zonder U had ik niets kunnen verdienen en had ik niets om U mee te vereren. Door de eerste vruchten, de beste, ervan aan U te geven erken ik dat alles van U is’ (1Kr 29:14b). Dat laten we zien door van alles wat we ontvangen Hem eerst een deel te geven, nog voordat we iets ervan voor onszelf hebben gebruikt.

Van het vereren met de eerstelingen wordt de zoon niet armer. Hij wordt er juist rijker door. Hij zal worden gezegend met een overvloed die schuren vult en perskuipen doet overlopen (Sp 3:10; vgl. Ml 3:10). Dit is wat God belooft als Hij wordt erkend in Zijn rechten op alle dingen van het leven. Hier geldt zeker wat bij de inleiding op dit hoofdstuk is opgemerkt, dat we moeten bedenken dat het hier gaat om beloften die zeker worden vervuld, maar niet altijd tijdens het leven op aarde. In elk geval zullen ze in de toekomst worden vervuld.

We passen dit vers verkeerd toe als we zeggen dat we, als we geld geven, veel meer geld terugkrijgen dan we hebben gegeven. Zo misbruiken bijvoorbeeld sommige televisiepredikers dit vers wel. Ze roepen hun gehoor op om geld te geven met de belofte dat ze veel meer krijgen dan ze hebben gegeven. Zij zeggen: ‘Stuur mij € 100,00 voor mijn dienst en ik garandeer u dat God uw gift met een gift van € 1000,00 zal zegenen!’ Een dergelijke oproep is niets anders dan manipulatie.

De bedoeling van dit vers is ook niet dat mensen zichzelf moeten gaan onderzoeken of er zonden in hun leven zijn die de zegen verhinderen als ze geld voor Gods werk geven en niet overvloedig met geld worden gezegend. Ze hoeven het ook niet nog eens te proberen om te zien of het dan wel werkt.

Als geven gebeurt vanuit de juiste gesteldheid van hart, geeft God meer dan wij Hem hebben gegeven. Het gaat daarbij om een zegen die groter is dan die van geld of aardse goederen. Dat zien we in de Sp 3:13-18 van dit hoofdstuk. Als we alles opgeven om de Heer te volgen, betekent dat niet dat we dan rijk worden aan aardse goederen. Wat we ervoor terugkrijgen, is een overvloedige gemeenschap met Hem met de blijdschap die daarmee samengaat. Dat gaat boven alle aardse bezit uit. Aards bezit kunnen we verliezen. Wat we in Hem bezitten, kunnen we nooit verliezen. Het kan alleen maar meer worden, dat wil zeggen het genot ervan. Wat we winnen door te geven, is altijd veel meer dan wat we geven (vgl. Mk 10:28-30).

Copyright information for DutKingComments