‏ Proverbs 30:27

Vier kleine, maar wijze dieren

Wat de “vier” die “het kleinst op aarde” zijn, gemeenschappelijk hebben, is wijsheid (Sp 30:24). De vier kleine diertjes die Agur noemt, weten hoe ze met hun natuurlijke nadelen of beperkingen moeten omgaan om te overleven. Dit instinct is door de Schepper in deze diertjes gelegd. Hij heeft hen “wijs gemaakt”. Hoe groot is Zijn wijsheid! De mens is van nature geneigd om te bewonderen wat groot, sterk en indrukwekkend is. Hier zien we dat dit voor God niet zo is, ook niet in de schepping. Wij moeten de zwakke dingen in de schepping niet verachten, maar ervan leren. In Gods schepping manifesteert zich Gods wijsheid op verschillende manieren. Mensen kunnen daardoor de waarde van de wijsheid leren (Jb 12:7).

Deze diertjes zijn “zonder kracht” (Sp 30:25), “zonder macht” (Sp 30:26), zonder “koning” (Sp 30:27) en zonder verdediging (Sp 30:28). Hetzelfde geldt voor de gemeente in de wereld. De gemeente is zwak, maar haar staat in Christus alle wijsheid ter beschikking (1Ko 1:26-29; 30).

De wijsheid die in “de mieren” wordt tentoongesteld, betreft hun vooruitdenken en organisatievermogen om een voedselvoorraad voor later aan te leggen (Sp 30:25). Dat de mieren een volk zonder kracht zijn, is voor hen geen excuus om lui te zijn. Ze weten hoe ze lichamelijk moeten overleven in de toekomst. IJverig zijn ze bezig met het bereiden van voedsel in de zomer, zodat ze in de winter te eten hebben.

Zij leren ons dat we toekomstgericht moeten leven (Sp 6:6). Zoals de mieren voedsel verzamelen met het oog op hun toekomstige behoeften, zo moeten wij Gods Woord als ons geestelijk voedsel niet alleen voor vandaag lezen, maar ook voor de toekomst. Dan kan de Heilige Geest daaruit op een bepaald moment gebruiken wat nodig is.

De rijke dwaas had ook veel goederen opgelegd voor vele jaren, maar dan op aarde. De toekomstige jaren waarvoor hij zoveel had verzameld, heeft hij nooit gezien omdat zijn toekomst voor hem alleen de aarde was (Lk 12:16-21).

De wijsheid van “de klipdassen” zien we in hun vindingrijkheid om een plaats van veiligheid te vinden en daar hun huis te bouwen (Sp 30:26). Ze weten hoe ze moeten overleven in een vijandige omgeving (Ps 104:18b). Hun veiligheid zoeken ze in de rotsen. Hun toestand is uiterst zwak, maar hun positie is heel sterk. Het leert ons dat ons besef van zwakheid en onvermogen ons naar de rots, dat is Christus (1Ko 10:4), moet brengen om daar ons huis te bouwen (Mt 7:24-25).

De wijsheid van “de sprinkhaan” bestaat in de onderlinge ordelijke samenwerking die hen als een massale militaire divisie laat optrekken (Sp 30:27). Hij weet hoe hij moet organiseren, hij heeft een opmerkelijk organisatietalent. Er is spontane eenheid en orde. Hij heeft geen koning of koningin zoals de bijen, maar “hij trekt gezamenlijk ordelijk op”, als een goed georganiseerd leger. Eén enkele sprinkhaan heeft geen kracht, je trapt hem zomaar dood. Maar in zwermen zijn sprinkhanen onoverwinnelijk en alles verwoestend (Ex 10:13-15; Js 33:4; Jl 2:25; Op 9:11).

God heeft dat gezamenlijk optrekken in hen gelegd. De les voor ons is dat het gevoel van zwakheid ons als leden van de gemeente bij elkaar moet houden en dat we elkaar moeten versterken. We kunnen dat beleven in een plaatselijke gemeente als de onzichtbare Persoon, de Heilige Geest, haar kan besturen. Bij de Kolossenzen was dat het geval. Paulus kon tegen hen zeggen: “Want al ben ik ook naar het lichaam afwezig, toch ben ik in de geest bij u en verblijd mij bij het zien van uw orde en de vastheid van uw geloof in Christus” (Ko 2:5). Zijn er vandaag ook nog plaatselijke gemeenten waar Hij dat tegen kan zeggen?

De wijsheid van “de hagedis” is zijn bekwaamheid om zelfs in de paleizen van koningen te komen (Sp 30:28). De zwakke, weerloze hagedis die je zomaar kunt grijpen, weet hoe hij in de best beveiligde, maar ook voornaamste, woningen kan komen, zoals “in de paleizen van de koning”.

Talloze christenen zijn in de loop van de kerkgeschiedenis gegrepen en afgemaakt zonder zich te verdedigen, maar ze hebben een woning bij God. Wie zwak is, mag weten dat hij een voorname en beveiligde plaats in Christus heeft. Gelovigen hebben een koninklijke waardigheid en zijn “medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God” (Ef 2:19). Met zijn zuignappoten kan de hagedis zich op de gladste oppervlakten voortbewegen. Hij kleeft er als het ware aan vast. Zo mag het geloof zich vasthechten in de woonplaats van God.

Copyright information for DutKingComments