Proverbs 31:13

Ze zorgt voor kleding en voedsel

In Sp 31:13 begint de opsomming van de activiteiten. Zij blijkt een vrouw te zijn van wie, “zoals het vrouwen past die belijden Godvrezend te zijn“, de versiering bestaat uit “goede werken” (1Tm 2:10). Haar eerste zorg is dat het gezin goed gekleed wordt (Sp 31:13). Ze koopt de kleding niet en besteedt het maken ervan ook niet uit. Dat zou ze best kunnen doen, want ze heeft er immers de middelen voor. Ze koopt niet eens de stoffen voor de kleding op de markt, maar de grondstoffen “wol en vlas”, om daarvan zelf de stof te maken. Zelfs het aanschaffen van de grondstoffen doet ze met zorg. “Zij zoekt”, wat wil zeggen dat ze het beste materiaal probeert te krijgen.

Als ze de grondstoffen heeft, gaat ze aan het werk. Ze werkt niet met tegenzin, maar met plezier. Dat blijkt uit de uitdrukking dat ze “werkt volgens de wens van haar handen”. Wol komt van schapen en vlas groeit op het land. Van wol wordt kleding gemaakt die het lichaam warm houdt als het koud is. Van vlas wordt linnen gemaakt voor luchtige kleding die meer geschikt is voor warmere dagen. Ze heeft voor elke temperatuur de geschikte kleding.

Als geestelijke toepassing kan hiervan het volgende worden gezegd. Als het om de wol gaat, wijst dat erop dat de gemeente een plaats is waar een warme of liefdevolle belangstelling voor ieder lid is. Linnen stelt rechtvaardige daden voor (Op 19:8). De gemeente is ook een plaats waar aan ieder wordt gegeven waar hij recht op heeft. Ieder wordt erkend in zijn specifieke kwaliteiten. Er wordt ruimte gegeven om die te ontwikkelen.

De gemeente zoekt daarnaar. Dat betekent dat de gemeente daarvoor bidt. Zij zoekt bij de Heer wat ze nodig heeft om liefdevolle belangstelling en gerechtigheid uit te stralen.

Naast de zorg voor kleding heeft ze ook de zorg voor voedsel (Sp 31:14). Net zoals ze met zorg de materialen uitzoekt voor de kleding die zij maakt, zoekt zij ook met zorg het voedsel uit. In haar zoektocht daarnaar wordt ze vergeleken, niet met ‘een schip’, maar met “schepen”. Er is veelzijdigheid in haar activiteiten om voedsel te krijgen. Ze haalt overal het beste vandaan. Het is “haar voedsel” en ze laat het “van verre komen”. Het is voedsel waarvan zij leeft en dat zij ook aan haar huis geeft. Ze heeft voor haar huisgenoten geen ander voedsel dan wat zijzelf eet.

In de geestelijke toepassing gaat het om het geestelijke voedsel voor de gemeente en voor allen die ertoe behoren. Dat voedsel komt ‘van verre’, uit de hemel, waar Christus is. Hij voedt en koestert de gemeente (Ef 5:29), dat wil zeggen dat Hij haar eten en warmte geeft.

Het voedsel moet niet alleen worden ingekocht, maar ook worden klaargemaakt en op tafel worden gezet (Sp 31:15). Voor het ontbijt geldt dat dit moet gebeuren voordat iedereen wakker wordt en aan tafel komt. Ze geeft niet de dienstmeisjes de opdracht om alles klaar te maken en klaar te zetten, maar dat doet ze zelf. Daarvoor komt ze vroeg uit bed. Ze wil er zeker van zijn dat haar man, haar kinderen en ook de dienstmeisjes de dag met een goede maaltijd beginnen.

De gemeente bestaat uit gelovigen die erop uit zijn elkaar te dienen met het voedsel van Gods Woord. Ze realiseren zich dat ze daarin elkaar nodig hebben. De een leert van de ander. De gelovigen zijn niet alleen leden van Gods huis met alle voorrechten die daarbij horen, maar ze hebben ook allemaal een taak. Om die taak goed te kunnen verrichten hebben ze de kracht van het voedsel van Gods Woord nodig. Ieder krijgt het hem toegewezen deel, zoveel als nodig is om de dienst te kunnen doen.

Copyright information for DutKingComments