‏ Proverbs 5:22

De vreugde van trouw in het huwelijk

Het alternatief om te ontkomen aan de verleiding van de vreemde vrouw is niet een verplichte algehele onthouding of celibaat (1Tm 4:3). De vader wijst zijn zoon op diens eigen vrouw. Het verlangen naar verboden genot komt voort uit ontevredenheid met zegeningen die iemand bezit. Hij zegt hem dat hij aan zijn eigen vrouw genoeg moet hebben (Sp 5:15). In zijn eigen huis heeft hij een bron die zijn dorst kan lessen. Daarmee bedoelt hij zijn vrouw. Zo kan bij hem “het huwelijk … in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld, want hoereerders en overspelers zal God oordelen” (Hb 13:4).

Zij voldoet aan zijn seksuele verlangens, net zoals water voldoet bij iemand die dorst heeft. Hij hoeft niemand anders te zoeken voor de bevrediging van die verlangens (1Ko 7:2-5). De vergelijking met een waterbak en een waterput wijst op de verkwikking die seksualiteit geeft. In het droge Israël is het beschikken over water een waardevolle voorziening die grote vreugde geeft.

Dat is een andere voorstelling van seksualiteit dan wel eens wordt gegeven dat alle seksuele beleving beteugeld moet worden en alleen moet gebeuren met het oog op de voortplanting. Seksuele verlangens, zo wordt dan beweerd, zijn veel te gevaarlijk, die stromende wateren zijn veel te krachtig. Maar dat is niet de taal van de Bijbel. God heeft het verlangen naar seksualiteit in de mens gelegd als iets goeds. Seksueel verkeer kan en mag in de band van het huwelijk worden genoten tot Zijn eer.

God heeft het beleven ervan in het huwelijk als een bron van diepe vreugde gegeven (Dt 24:5; Pr 9:9; Gn 24:67). Dat zien we in deze verzen. Wij mogen daarbij in het licht van het Nieuwe Testament zien dat het gaat om een verborgenheid die spreekt van Christus en de gemeente (Ef 5:25-33). Het is duidelijk een beleving die wordt geheiligd door Gods Woord.

De seksuele verlangens mogen ontwikkeld worden en wel voor en samen met de eigen vrouw. Is het nodig daarop te wijzen? Ja, dat is nodig, ook als we al wat langer of al een lange tijd getrouwd zijn. We moeten elk verlangen naar een andere dan de eigen vrouw vermijden en alle verlangens als het ware ‘kanaliseren’ naar onze eigen vrouw. Het gaat om één richting, die van de eigen vrouw. Dat geldt ook voor de vrouw ten opzichte van haar man.

Het gezag of recht op elkaars lichaam (1Ko 7:4) mag niet worden misbruikt. Dat zal niet gebeuren als de man eraan denkt dat hij zijn vrouw moet liefhebben zoals Christus de gemeente heeft liefgehad en nog liefheeft (Ef 5:25). Het is belangrijk dat de man verstand krijgt van zijn vrouw (1Pt 3:7). Daarom moeten man en vrouw elkaar leren kennen door met elkaar te communiceren. Het is ook belangrijk elkaar te kunnen aanraken zonder seksuele opwinding, een aanraking die ook in het bijzijn van anderen plaatsvindt. Dan zal ook de seksuele aanraking een uiting van liefde zijn en geen misbruik van het lichaam van de ander.

Sp 5:16 is een moeilijk te vertalen vers, waardoor ook de uitleg niet eenvoudig is. De beste manier lijkt te zijn dit vers als een vraag te lezen: “Moeten je bronnen zich naar buiten toe verspreiden, de waterbeken op de pleinen?” Een verklaring die past in het kader van het vers ervoor en het vers erna, is als volgt. Als de man zijn huis en zijn vrouw verlaat om naar een vreemde vrouw te gaan, gaat hij “naar buiten toe”, naar “de waterbeken op de pleinen”. De bronnen die buiten zijn, de vrouw die hem verleidt, zijn voor iedereen beschikbaar, hoezeer de vrouw hem er ook van wil overtuigen dat zij er alleen voor hem is (Sp 7:15).

In Sp 5:17 komt het antwoord op de vraag van Sp 5:16. De bron van verkwikking moet alleen zijn eigen vrouw zijn. Het mag geen optie zijn dat zijn liefde ook naar een vreemde vrouw uitgaat.

Een geestelijke toepassing is dat we aan de Heer en alleen aan Hem genoeg hebben. Hij heeft ons onvoorwaardelijk en exclusief lief en rekent ook op onze onvoorwaardelijke, exclusieve liefde (2Ko 11:2). Ware bevrediging van elk verlangen dat wij hebben, is alleen in Christus’ liefde te vinden. Als we ouder worden, zal onze liefde voor onze vrouw niet verminderen, maar juist toenemen, net zoals onze liefde voor Christus.

De vader wenst dat zijn zoon in de omgang met zijn vrouw in het huwelijk gezegend zal zijn (Sp 5:18). Hieruit blijkt dat de seksuele vreugde in het huwelijk door God is gegeven en dat hij daarvan mag genieten. De jongeman wordt opgeroepen “verblijd” te zijn “over de vrouw van je jeugd”. Het is een blijdschap die altijd moet blijven, tot in de ouderdom toe (Pr 9:9a). Het is totale dwaasheid als een man en zijn vrouw zeggen dat ze op elkaar zijn ‘uitgekeken’ en daarom maar een relatie met ‘een vreemde vrouw’ beginnen. Het is een leugen en een ongehoorzaamheid, want God roept op tot blijdschap over de eigen vrouw, net zoals Hij oproept dat de man zijn vrouw moet liefhebben.

In de vertrouwelijke omgang van de vader met zijn zoon zegt hij hem bij zijn eigen vrouw de bevrediging van zijn verlangens te vinden (Sp 5:19). Hij wijst zijn zoon op het gedrag van de geliefde vrouw, dat hij vergelijkt met “een zeer lieflijke hinde, een bevallig steengeitje”. Deze dieren bewegen zich sierlijk en gracieus. Zo mag hij naar zijn vrouw kijken. Haar borsten mogen hem in vervoering brengen, hij mag er dronken van worden, er bedwelmd door raken.

Onophoudelijk mag hij in haar liefde ronddolen, dat wil zeggen dat hij zich erdoor mag laten ‘vangen’ en er in de ban van mag raken. Hij mag voortdurend over haar in verrukking komen, weg van haar zijn. Het is een oproep en tevens een vermaning om zich alleen op de eigen vrouw te richten voor de vervulling van de seksuele verlangens.

In Sp 5:20 stelt de vader enkele retorische vragen. Als de zoon bij zijn verstand is, zal hij niet “ronddolen bij een vreemde vrouw” voor een kortstondige verbinding met een tijdelijke genieting van de zonde. Hier wordt hetzelfde woord ‘ronddolen’ gebruikt als in het vorige vers, maar daar is het een voortdurend en geoorloofd ronddolen. Bij een vreemde vrouw is geen plaats en geen tijd voor intimiteit. Intimiteit vereist een levenslange verbintenis met de vrouw van iemands jeugd.

De zonde van overspel vindt altijd in het geheim plaats, het is een werk van de duisternis (Jb 24:15-16). Maar voor God is niets verborgen (Sp 5:21; 2Kr 16:9; Jb 31:4; Jb 34:21; Sp 15:3 Jr 16:17; Jr 32:19). Hij is niet een menselijke inspecteur die af en toe eens langskomt om iets of iemand te controleren. Hij ziet en weegt al de sporen die een overspelige man nalaat.

Het woord “sporen” laat zien dat het gaat om een gedrag dat een ingesleten gewoonte is geworden. De weg naar de vreemde vrouw is een platgetreden pad geworden. We kunnen ook nog denken aan de sporen van ellende die worden achtergelaten zoals de gevolgen die een dergelijk gedrag voor de kinderen en andere familieleden hebben.

Behalve dat God alles ziet, is Hij ook rechtvaardig. Hij kent het gewicht, de ernst, van overspel en zal de overspeler daarvoor oordelen (Hb 13:4). ‘Wegen’ wil zeggen toetsen, wat Hij zal doen aan de hand van Zijn maatstaf, de wet, in het bijzonder met verwijzing naar het zevende gebod: “U zult niet echtbreken” (Ex 20:14).

Het besef dat er geen geheimen voor God zijn, zal ons helpen om niets te doen wat het daglicht niet kan verdragen. Een open en intieme verhouding met God is een belangrijk middel om onze menselijke relaties zuiver en rein te houden. De sleutel tot zelfbeheersing is het besef dat we nooit alleen zijn, maar dat God ons overal ziet.

Door gebrek aan zelfbeheersing op het gebied van seksuele bevrediging wordt de goddeloze een gevangene van zijn ongerechtigheden (Sp 5:22). Veel mensen denken dat ze na verloop van tijd wel met een bepaalde zonde kunnen stoppen. Ze hebben er echter geen besef van dat een zonde die regelmatig wordt herhaald, verslavend werkt en elke weerstand wegneemt om ermee te breken.

We zien daarvan een voorbeeld bij Simson (hoewel die geen goddeloze was) die door Delila gevangen wordt gehouden (Ri 16:19-21). Hij is verstrikt in de zonde en wordt erin vastgehouden en kan zich er niet uit bevrijden. Zo wordt hij naar het verderf gevoerd. Als de jongeman niet wordt ‘geboeid’ door zijn eigen vrouw, maar in de ban raakt van een vreemde vrouw, zullen zijn eigen ongerechtigheden hem boeien en zal hij naar de ondergang worden geleid.

De weg van de overspeler eindigt in de dood (Sp 5:23). Hij sterft “omdat er geen vermaning was”, wat wil zeggen dat er geen vermaning was waar hij naar luisterde. Het kan ook betekenen dat hij zonder zelftucht, zelfdiscipline, was. Wie niet luistert naar vermaning om zich ver van een overspeelster te houden, begaat een “grote dwaasheid”. Het is dus niet zomaar een dwaasheid, maar een grote dwaasheid.

Voor de gelovige is hoererij of overspel niet zomaar een zonde, maar een speciale zonde: “Elke zonde die een mens doet, gaat buiten het lichaam om, maar wie hoereert, zondigt tegen zijn eigen lichaam. Of weet u niet, dat uw lichaam [de] tempel is van [de] Heilige Geest Die in u is, Die u van God hebt, en dat u niet van uzelf bent?” (1Ko 6:18-19). Wie de “grote dwaasheid” van hoererij of overspel begaat, verlaat de rechte weg en zal hopeloos verdwalen en omkomen.

Copyright information for DutKingComments