Proverbs 5:4

De lippen en voeten van de vreemde vrouw

Sp 5:3 begint met het redengevende woord “want”, wat betekent dat nu volgt waarom de vader tegen zijn zoon zegt dat hij bedachtzaamheid in acht moet nemen (Sp 5:2). Zonder enige verdere inleiding vertelt hij hem dat hij te maken krijgt met “een vreemde [vrouw]”. Hij veronderstelt het niet als een mogelijkheid, maar stelt het als feit. Dit gaat gebeuren.

De vreemde vrouw is de verboden vrouw, de onbevoegde vrouw. Ten eerste gaat het hier om een andere dan de eigen vrouw. Vervolgens betreft het een vrouw die er doelbewust op uit is om te verleiden. De vader heeft al eerder iets over haar gezegd (Sp 2:16-19), maar nu gaat hij zijn zoon uitvoerig over haar informeren.

Ze is een overspelige vrouw, dat wil zeggen een vrouw die aan haar eigen man ontrouw is. De zonde van ontrouw is de eerste grote zonde die bij overspel begaan wordt. De vader vertelt zijn zoon hoe zij te werk gaat om hem tot overspel te verleiden. Die ontrouwe vrouw komt tot hem met woorden die honingzoet en nog gladder dan olie zijn (vgl. Hl 4:11a). Ze spreekt vleiende, aangename woorden die gemakkelijk in zijn oor en in zijn hart glijden.

Haar “lippen” vormen een groot contrast met die van de jongeling die kennis bewaren (Sp 5:2). Wie erin getraind is om met zijn lippen gezonde woorden te spreken, wiens lippen de kennis bewaren, wie gewend is aan geloofsopbouwende conversatie, zal direct opmerken dat haar taal verdorven is. Gezond taalgebruik krijgen we alleen als we naar Gods Woord en onderwijs daaruit luisteren.

De (groot)vader ontmaskert het verderf dat achter de verleidende taal schuilgaat (Sp 5:4; vgl. Ps 55:22). Hij gaat direct van de verleiding over naar de gevolgen, “het laatste van haar”. Daarmee bedoelt hij waar het op uitloopt, wat haar doel is, wat het resultaat is van haar verderfelijke optreden. Wat ze zegt, lijkt zo zoet en zo aangenaam. Maar waartoe omgang met haar leidt, is o zo bitter, “bitter als alsem”. Haar tong is “scherp als een tweesnijdend zwaard”, letterlijk ‘een zwaard met meer dan één mond’, waardoor pijn en vernietiging worden veroorzaakt. Het zwaard stelt een verslindend monster voor (2Sm 2:26; Js 1:20). De verleidster vergiftigt en doodt (vgl. Pr 7:26a).

De vader schildert de gevolgen van een overspelig leven (Sp 5:5). Zijn zoon moet erop bedacht zijn dat hij via het bed van deze vrouw, het bed van de zonde, terechtkomt op de weg naar beneden, naar de dood. Haar voetstappen gaan in de richting van het graf. Daar stuurt ze op aan. Voordat we weten of we met iemand meegaan, moeten we weten waarheen de ander op weg is. Zonde leidt altijd tot de dood: “Want het loon van de zonde is [de] dood” (Rm 6:23; Jk 1:15).

Ze is er bewust op uit de jongeling ervan te weerhouden “het pad ten leven” in te slaan (Sp 5:6). Het is vandaag ook herkenbaar in de talloze verleidingen in advertenties, op billboards en op pornosites. Hoe meer iemand daarnaar kijkt en daardoor in zich opneemt, des te meer stompt het geweten af en wordt de weg van de dood gevolgd. Deze vrouw zwalkt van de ene naar de andere doodsweg, er is niets stabiel in haar leven, er is geen peil op te trekken. Doelloos, ongecontroleerd en wispelturig beweegt ze zich voort. Dat zie je aan haar sporen, die grillig van links naar rechts en weer terug lopen. Ze loopt zoals iemand die dronken is. Er is geen rust en geen richting in te bekennen. Als de jongeling zich door haar laat verleiden, zal hij niet beseffen dat hij net zo zwalkt als zij. Hij ziet alleen haar en let niet op de weg die zij gaat.

Met de vreemde vrouw wordt in de eerste plaats een letterlijk gevaar bedoeld. Maar zij wijst in de toepassing ook op een geestelijk gevaar. We kunnen namelijk in de vreemde vrouw ‘vrouw Dwaasheid’ zien die tegenover ‘vrouw Wijsheid’ staat (Sp 9:1-5; 13-18). De verzoeking die van vrouw Dwaasheid uitgaat, is om ons van de vreze des HEEREN weg te trekken. Zij vindt haar volle toepassing in “het grote Babylon, de moeder van de hoeren” (Op 17:5), een beeld van de rooms-katholieke kerk.

Copyright information for DutKingComments