Proverbs 7:1-5

Inleiding

De noodzaak van seksuele zelfbeheersing, de noodzaak om ‘nee’ te zeggen tegen aanbiedingen van lichamelijke intimiteit buiten het huwelijk, is het overheersende thema in de toespraken van de wijsheid in Spreuken 1-9.

In dit hoofdstuk spreekt de vader daarover opnieuw tot zijn zoon (Sp 2:16-19; Sp 5:1-23; Sp 6:20-35). Hij doet dat in de vorm van een verhaal. Het is een opvoedkundig verhaal dat de vader vertelt om de zoon ernstig te waarschuwen voor de verleiding door de vreemde vrouw. In Spreuken 6 gaat het om een man die zo dwaas is, dat hij niet genoeg heeft aan zijn eigen bron en naar de vrouw van zijn naaste gaat. In Spreuken 7 gaat het om een jonge, onervaren man die zich in zijn domheid laat verleiden.

In de Sp 7:1-5 houdt de vader eerst weer als inleiding de waarde en schoonheid van het gebod aan zijn zoon voor. Daarna vertelt hij in de Sp 7:6-23 vanuit zijn ervaring wat hij heeft gezien. Hij beschrijft een jongeman die niet per ongeluk in de buurt van de verleidster komt, maar de gevarenzone opzoekt. De jongen komt, tegen een eerdere waarschuwing in (Sp 5:8), in de buurt van haar huis. Hij wilde niet hoereren, maar doet het toch. In de Sp 7:24-27 houdt de vader zijn kinderen voor wat de gevolgen zijn als zij in hun hart afwijken naar de wegen van de hoer.

Waarschuwing tegen de vreemde vrouw

Dit gedeelte begint er weer mee dat de vader zijn zoon wijst op zijn “woorden” om die in acht te nemen en op zijn “geboden” om die bij zich op te bergen (Sp 7:1). Als hij dat doet, zal hij leven (Sp 7:2). Dat staat tegenover de dood die het resultaat is van het niet luisteren ernaar (Sp 7:24-27). Het leven in de ware zin van het woord wordt bedreigd als er niet wordt geluisterd. Het gaat om een zaak van leven of dood.

Daarom moet de zoon het onderricht van zijn vader in acht nemen als zijn “oogappel”. Dit houdt in dat gehoorzaamheid aan het onderricht van vitaal belang voor hem is, dat hij dat met de grootste zorgvuldigheid moet bewaren om het goede zicht op deze dingen te kunnen houden. Er is geen gevoeliger lichaamsdeel dan de oogappel (Dt 32:10; Ps 17:8; Zc 2:8).

In Sp 7:3 worden de geboden verbonden aan de vingers. Alles wat hij met zijn vingers doet, moet door de geboden worden aangestuurd. Ook moet hij ze schrijven op ‘de tafel van zijn hart’. Het hart is het centrum van de persoon. Als de geboden daar geschreven zijn, zal alles wat hij doet, overal waar hij gaat en kijkt en alles wat hij zegt en denkt, door de geboden worden bestuurd.

“De wijsheid” moet voor hem zijn als zijn “zuster” en “het inzicht” moet hem als het ware in het bloed zitten (Sp 7:4). De verhouding broer-zus geeft in het Oude Testament een nauwe band van genegenheid weer. “Zuster” wordt ook wel gebruikt voor de echtgenote of geliefde (Hl 4:9-10). Als hij de wijsheid als zijn zuster omhelst, zal de vreemde vrouw geen kans krijgen hem te omhelzen (Sp 7:13). De mens moet een voorwerp hebben waarover hij verrukt is. Als dat niet de wijsheid is, zal de leegte met verkeerde begeerten worden gevuld. Liefde voor Gods Woord zal de macht van het kwaad verdrijven.

Deze instructies worden allemaal gegeven met het oog op de vreemde vrouw (Sp 7:5). Hij zal alleen uit de strik van de verleiding blijven als hij naar dit onderwijs van zijn vader luistert. Wie de woorden en geboden van de vader bewaart, dat wil zeggen wie het Woord van God bewaart, wordt daardoor zelf bewaard. Kort gezegd: Wie bewaart, wordt bewaard.

Copyright information for DutKingComments