‏ Psalms 1:5

De goddelozen

De tegenstelling tussen de Godvrezende – ofwel het gelovig overblijfsel – die in de vorige verzen is beschreven en de goddelozen die nu worden beschreven, wordt in Ps 1:4 sterk uitgedrukt. De eerste regel van Ps 1:4 luidt in het Hebreeuws “niet zo de goddelozen”, wat aangeeft dat de nadruk op de woorden ‘niet zo’ ligt. Het is een korte en krachtige uitroep waarin wordt gezegd dat het bestaan van de goddelozen totaal anders is. De goddelozen hebben niets van alles wat de Godvrezende heeft en doet. Het is bij de goddelozen volledig afwezig.

De Godvrezende is een krachtige, gezonde, vruchtdragende, altijdgroene boom. Daar steken de goddelozen wel dramatisch tegen af, want zij “zijn juist als het kaf, dat de wind wegblaast”. Het beeld dat nu wordt geschilderd, is niet meer dat van een boom, maar van een dorsvloer, waar het kaf van het koren wordt gescheiden. Op een dorsvloer, meestal op een heuvel, worden zowel het kaf als het koren in de lucht opgegooid, zodat het kaf door de wind wordt weggeblazen en van het koren wordt gescheiden.

Het kaf lijkt uiterlijk op tarwe, maar is waardeloos, nutteloos en gewichtloos. Het kaf, de goddelozen, kan enige tijd tussen de tarwe, de rechtvaardigen, blijven, maar de tijd komt dat de wind van Gods oordeel het zal wegblazen. Christus zal bij Zijn komst met de goddelozen handelen. Hij zal “het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden” (Mt 3:12; vgl. Jb 21:18; Ps 35:5; Hs 13:3). Profetisch stelt het kaf de ongelovigen in Israël voor (Zc 13:8-9). Zij worden door het oordeel weggenomen, terwijl de rechtvaardigen levend het koninkrijk zullen ingaan (Mt 24:40-41).

Ps 1:5 begint met “daarom”, een woord dat aangeeft dat er een conclusie uit het voorgaande volgt. Omdat de goddelozen zo waardeloos en gewichtloos zijn, “daarom blijven de goddelozen niet staande in het gericht” (Ps 1:5). Het einde van de goddelozen is niet altijd duidelijk tijdens hun leven, terwijl ze zich met slechtheid bezighouden. Ze kunnen waardering van mensen oogsten. Maar vanuit Gods perspectief hebben de goddelozen geen toekomst. Dat zal blijken wanneer ze voor de grote, witte troon staan om door Christus geoordeeld te worden (Op 20:11-15). Dan hebben ze niets meer te melden. Al hun grootspraak is verdwenen. Ze zullen met stomheid geslagen hun oordeel aanhoren en zonder enig verzet hun oordeel ondergaan: het eeuwige vuur.

Als de goddelozen door het gericht zijn weggeblazen, blijft “de gemeenschap van de rechtvaardigen” over. Geen zondaar maakt daar deel van uit. Het is een heilige gemeenschap. Alle vuil is ervan afgewassen en de bloedschuld is ervan weggespoeld (Js 4:3-4). Op aarde is er al een radicale scheiding tussen de rechtvaardigen en de zondaars. Die scheiding zal er eeuwig zijn. Op aarde hebben de zondaars de rechtvaardigen uit hun gemeenschap verstoten. In het vrederijk en tot in alle eeuwigheid zullen de zondaars niet in de gemeenschap van de rechtvaardigen zijn (Mt 13:49-50; Op 21:27).

Copyright information for DutKingComments