Psalms 102:27

Nederlandse verzen (24-29)

Hij blijft Dezelfde

Na het bemoedigende vooruitzicht van het herstel dat zal komen in de Ps 102:13-23, horen we de lijdende Messias weer spreken (Ps 102:24). De Messias ziet de hand van God in wat Hem overkomt. Hij neemt alles uit de hand van God aan. God heeft Zijn kracht op de weg die Hij op aarde is gegaan, neergedrukt.

Het woord ‘een ellendige’ in Ps 102:1 is afgeleid van het woord ‘neergedrukt’ hier in Ps 102:24. In Ps 102:1 is Christus de ellendige. Hier in Ps 102:24 keert Hij terug naar Zijn lijden dat in de Ps 102:1-12 is beschreven als het lijden waarin God Hem heeft neergedrukt. We zien hier de Messias in vernedering op aarde Zijn weg gaan. Hij maakt Zich weer een met Zijn volk, dat zich krachteloos gemaakt voelt op de weg die zij moeten gaan.

Behalve dat Hij krachteloos is gemaakt (vgl. 2Ko 13:4a), zijn de dagen van Zijn verblijf op aarde verkort. Hij heeft ze niet vol kunnen maken. Daarover klaagt Hij tot Zijn God en zegt tegen Hem: “Mijn God, … neem mij niet weg op de helft van mijn dagen” (Ps 102:25a; vgl. Js 38:2-3). Hij was toen Hij stierf drieëndertig jaar en daarmee in de kracht van Zijn leven als Mens. Als Hij over Zichzelf als “het groene hout” spreekt (Lk 23:31), beluisteren we daarin dezelfde gevoelens. Het contrast is hier tussen de God Die eeuwig troont (Ps 102:13) en Zijn eigen neergedrukte leven dat halverwege de normale mensenleeftijd van zeventig jaren (Ps 90:10) wordt afgesneden.

Als Godvrezende Israëliet heeft Hij, als Hij gehoorzaam is, de belofte van een lang leven in het land. Door Zijn onberispelijke leven heeft Hij dat ook verdiend. En nu wordt Hij uit het leven weggenomen. Als Mens is dat voor Hem een verschrikkelijk vooruitzicht. Niemand is ooit zo gehoorzaam en toegewijd aan God geweest en toch wordt Hij uitgeroeid, weggenomen uit het leven.

Halverwege Ps 102:25 verandert de Spreker en krijgt de Messias van God antwoord op Zijn vragen. Het bewijs dat het over de Messias gaat, vinden we in Hebreeën 1. Daar worden de Ps 102:26-28 van deze psalm aangehaald om te bewijzen dat de Heer Jezus de HEERE, Jahweh, Zelf is (Hb 1:10-12). Daarom zegt God tegen Hem dat Zijn jaren voortduren “van generatie op generatie”. Hij wordt wel weggenomen op de helft van Zijn dagen, maar Hij zal uit de doden opstaan. Hier vinden we een van de vele aanwijzingen dat Christus moest sterven en daarna opstaan uit de doden (Mt 16:21; Mt 17:22-23; Mt 20:17-19).

Vervolgens zegt Zijn God tegen Hem dat Hij de Schepper van de aarde en de hemel is (Ps 102:26; Jh 1:3; Ko 1:16-17; Hb 1:2). Hoe vernederd Hij als Mens op aarde ook mag zijn, Hij heeft “voorheen de aarde gegrondvest” en “de hemel is het werk” van Zijn handen. Hij staat aan het begin van alle dingen. Alle dingen hebben hun ontstaan te danken aan Hem Die Zelf niet ontstaan is, maar de Eeuwige is.

Hier vinden we een van de vele aanwijzingen dat Christus zowel de Zoon des mensen als de eeuwige God is. Christus is de Immanuel (Js 7:14; Js 8:8; Mt 1:23), de ‘God met ons’. Hij Die halverwege Zijn leven werd weggenomen (Ps 102:24-25), is de eeuwig Zijnde (Ps 102:25b-28), de Schepper van hemel en aarde (Ps 102:26-27).

Hij heeft ook geen einde, terwijl Zijn werken dat wel hebben, want “die zullen vergaan” (Ps 102:27). Spotters zeggen wel dat alles blijft zoals van het begin van de schepping (2Pt 3:3-4), maar zij zullen bedrogen uitkomen. De materiële wereld heeft in zichzelf geen leven en is ook niet eeuwig zoals de Schepper ervan. De overgang van Ps 102:26 naar Ps 102:27 is de overgang van ontstaan naar vergaan, van Genesis 1 naar Openbaring 21 (Gn 1:1; Op 21:1). Het geeft de enorme tegenstelling aan die er is tussen de Schepper en de schepping.

Het zal met de schepping gaan als met een “kleed”. Een kleed verslijt door het gebruik. Hij zal met de schepping handelen als met een “gewaad”. Hij doet ermee wat een mens doet als Hij een andere jas aantrekt. Dan doet hij de oude uit en trekt de nieuwe aan. In beide gevallen verdwijnt wat er eerst was. Het oude verdwijnt na een proces van verslijten, het nieuwe verschijnt door een korte handeling. Zo handelt de Zoon met de schepping. De oude schepping verdwijnt als oud. Hij verwisselt die voor een nieuwe schepping. Hij schept een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Op 20:11; Op 21:1).

Maar de Zoon verandert niet. Hij “blijft Dezelfde” tot in eeuwigheid (Ps 102:28; Hb 13:8). Aan Zijn “jaren zal geen einde komen”. Zijn jaren zullen eindeloos voortduren, ook nu Hij Mens geworden is, want ook als Mens kent Hij geen einde. De schepping zal veranderd, wedergeboren (Mt 19:28) en vernieuwd worden (Op 21:1), maar Hijzelf is de Eeuwige en Onveranderlijke. Hij staat aan het begin van alle dingen en aan het einde van alle dingen is Hij er nog.

Dit is ook met het oog op de komende generaties een grote bemoediging (Ps 102:29). We kunnen ons soms afvragen hoe het met hen zal gaan. Dan mogen we naar Hem kijken. Hij is voor elke generatie wat Hij voor eerdere generaties is geweest. Generaties en omstandigheden veranderen, maar Hij verandert niet.

Daarom wonen de kinderen veilig en zal het nageslacht van deze kinderen voor Gods aangezicht “bevestigd worden”. Dit betekent dat de nakomelingen van het gelovig overblijfsel standvastig in het geloof zullen blijven (Js 59:21). Zij zullen niet meer van hun erfelijk bezit en uit hun land worden verjaagd of weggevoerd. Daar staat de toezegging van Jahweh garant voor. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Zijn woorden zullen niet voorbijgaan (Mt 5:18; Mt 24:35).

Copyright information for DutKingComments