Psalms 103:1

Inleiding

In Psalm 102 heeft het gelovig overblijfsel het lijden van Christus met het volk Israël gezien. In Psalm 103 zien ze dat Christus ook geleden heeft voor of ten behoeve van het volk. Hij opent het verstand van het overblijfsel waardoor zij beseffen dat de Christus moest lijden en zo Zijn heerlijkheid ingaan (Lk 24:45-46). In Psalm 103 zien ze in dat het lijden van Christus het lijden is van de Knecht van de HEERE als een schuldoffer (Js 53:10) en als de zondoffers van de grote Verzoendag (Lv 16:5-28).

Het is niet mogelijk de betekenis van Christus’ lijden op een objectieve, afstandelijke wijze te overdenken. We zien dan ook dat het overblijfsel, zodra het begint de betekenis van het lijden te begrijpen, een lofzang gaat zingen. Psalm 103 begint met twee aansporingen en eindigt met vier aansporingen tot het loven van de HEERE.

Met de dichter kunnen wij zeggen: ‘k Heb geloofd en daarom zing ik, daarom zing ik van gena’. Wie kan zwijgen als hij deel heeft aan zo’n grote behoudenis?

Loof de HEERE mijn ziel

Dit is een psalm “van David” (Ps 103:1). Hij roept zichzelf op om de HEERE te loven. Zijn “ziel” wil zeggen zijn gevoelens. Hij wil ook dat “al wat in mij is”, zijn hele innerlijk, zijn wil, zijn gedachten en overleggingen, Gods heilige Naam looft. Zijn Naam houdt al Zijn eigenschappen en handelingen in.

We kunnen niet half getrouwd zijn; we kunnen ook niet de HEERE onze God liefhebben met een deel van ons hart, een deel van onze ziel en een deel van onze kracht (Dt 6:5). Zo kan David, zo kan het overblijfsel, en zo kunnen ook wij, in Psalm 103 God ook niet loven met slechts een deel van wat in hem, en ons, is.

De Heer Jezus heeft ons alles gegeven, Hij heeft Zichzelf gegeven. Het is onze redelijke godsdienst om ons hele lichaam als een levende offerande voor God te stellen en Hem te loven met alles wat in ons is. Hij is het waard om groot gemaakt te worden en Hij is het waard om gediend te worden met heel ons bestaan. Hij is het waard om lofprijzing te ontvangen uit alles wat in ons is.

Al Gods handelingen vloeien voort uit Wie Hij is en dragen Zijn opschrift. Wie Hij is en wat Hij doet, vraagt om lofprijzing door Davids hele persoon. Ps 103:1 is het loven van de HEERE om Wie Hij is, Ps 103:2 om wat Hij doet. Dat laatste gaat door tot Ps 103:18. Dan komt in Ps 103:19 Wie Hij is als aanleiding om Hem te loven en te prijzen in de Ps 103:20-22.

Zijn Naam is heilig omdat alles wat Hij is en doet, het kenmerk van heiligheid draagt. Het is allemaal volledig vrij van elke smet van de zonde of zelfs van de gedachte daaraan. God is licht en er is geen duisternis in Hem (1Jh 1:5). Dat blijkt duidelijk in alles wat Hij doet.

Nog een keer zegt David dat zijn ziel de HEERE zal loven (Ps 103:2). Hij heeft dat ook in Ps 103:1 gezegd, maar nu zegt hij het met betrekking tot al Gods weldaden. Daarvan mag en wil hij er niet één vergeten. Het betreft zowel de stoffelijke als de geestelijke weldaden. Het is nodig dat wij onszelf daaraan herinneren, want we zijn nogal vergeetachtig. Vergeetachtigheid met betrekking tot alle weldaden die God ons heeft bewezen, is niet te verontschuldigen en spreekt van ondankbaarheid.

De grootste en eerstgenoemde weldaad is wel de vergeving van “al uw ongerechtigheid” (Ps 103:3; vgl. Js 53:4-5). De vergeving van God betreft elke ongerechtigheid, zonder uitzondering. De belijdenis ervan wordt hier voorondersteld (1Jh 1:9). Als één ongerechtigheid niet vergeven zou zijn, zouden het werk van Christus en de vergeving door God voor eeuwig tekortschieten. Zo is het gelukkig niet. De vergeving is totaal omdat het werk van Christus volmaakt is.

Het woord voor ‘vergeving’ is hier niet het gewone woord voor vergeving, maar een woord dat Goddelijke vergeving van ernstige overtredingen inhoudt (vgl. Ps 25:11). Het gaat hier om de grondslag van vergeving die we in beeld in de grote Verzoendag vinden. Op grond daarvan kan de engel Gabriël tot Daniël spreken over het verzoenen van de ongerechtigheid en het tot stand brengen van een eeuwige gerechtigheid (Dn 9:24).

De HEERE is ook de Heelmeester (Ex 15:26). In samenhang met de vergeving van de ongerechtigheid geneest Hij ook “al uw ziekten”. De totale genezing van alle ziekten, zowel van het lichaam als van de ziel, zal in het vrederijk plaatsvinden, want dan zal Zijn volk Hem dienen (Ex 23:25). In de genezing van de verlamde door de Heer Jezus zien we dit uitgebeeld (Mt 9:2-7). Hij vergeeft de verlamde eerst zijn zonden om hem daarna lichamelijk te genezen. Zo zal het ook in de toekomst met het overblijfsel zijn (vgl. Op 22:2).

In de tijd waarin wij nu leven, kan er geen claim op totale genezing worden gelegd. Dat de gelovige door de striemen van de Heer Jezus gezond is geworden (1Pt 2:24), betreft de gezondheid van het geestelijke leven dat door de zonde aangetast en verwoest was. De striemen die hier worden bedoeld, zijn niet de geselslagen die Hem door de soldaten van Pilatus zijn toegediend, maar de striemen van het oordeel van God over de zonde. Striemen die Hem door mensen zijn toegediend, kunnen onmogelijk een gezond makend effect op mensen hebben.

De Heer Jezus heeft Gods oordeel op het kruis over de zonde ondergaan. De zonden van wie geloven zijn daardoor weggedaan. Het is een misvatting te veronderstellen dat daardoor ook de gevolgen van de zonde, zoals ziekte, zijn weggedaan. Het op Zich nemen van de zwakheden en het dragen van de ziekten verwijst niet naar het kruis, maar naar Zijn leven op aarde (Mt 8:16-17). Er staat niet dat de Heer Jezus de ziekten op het kruis heeft gedragen en dat een gelovige daarom niet meer ziek zou hoeven te zijn. Net zoals de Heer kan mee lijden met zwakten, kan Hij mee lijden in geval van ziekte, wat Hij niet met zonden kan.

Een volgende weldaad om God voor te loven is dat Hij “uw leven verlost van het verderf” (Ps 103:4). Hiermee zegt dat de psalmist dat hij verlost is van de dood. Dit past bij de horizon van de gelovige in het Oude Testament. Vervolgens zegt hij dat hij wordt gekroond “met goedertierenheid en barmhartigheid”. Hij ervaart de verbondstrouw ofwel de goedertierenheid van de HEERE tijdens zijn leven. Hetzelfde geldt voor de barmhartigheid, dat is de ontferming over de ellende van de gelovige in dit leven.

Het gaat om de omkering van het lot van de gelovige: in plaats van de dreiging van de dood, wordt hij nu gekroond – anderen vertalen ‘omringd’ – met goedertierenheid en barmhartigheid. Hij is daardoor onaantastbaar voor het dreigende verderf. Dat is alleen mogelijk doordat het lijden en de dood van Christus verzoening teweeggebracht hebben. Het is de vervulling van het woord: “De dood is verslonden tot overwinning” (1Ko 15:54; Js 25:8a).

In algemene zin weet de gelovige dat het verderf geen vat op hem heeft. Hij kan sterven, maar de dood heeft hem niet in zijn macht. De Heer Jezus heeft door Zijn opstanding voor ieder die in Hem gelooft de dood overwonnen (Jh 11:25-26).

God verzadigt de “mond” – of “de ziel”, zoals het ook vertaald kan worden – van de Zijnen “met het goede” (Ps 103:5). Het betekent dat Hij de gelovige overlaadt met zegeningen, met goede dingen. Als gevolg daarvan kunnen we zeggen dat waar het hart vol van is, de mond van overloopt, dat lofprijzing het gevolg zal zijn. Dat heeft ook betrekking op het leven aan deze zijde van het graf.

Het gaat hier niet om voedsel, maar om lofprijzing, het spreken en zingen van goede woorden over al de weldaden die God heeft bewezen. De mond zal vol lof zijn. Daaraan komt nooit een einde, want in de wedergeboorte, dat is in het vrederijk, wordt met vernieuwde kracht de eeuwige jeugd genoten (vgl. Ps 110:3).

De arend, waarover ook Jesaja spreekt (Js 40:31), bevestigt het beeld van vernieuwing van kracht. Een arend is een machtige vogel die het luchtruim beheerst. Hij kan in het wild wel dertig jaar oud worden en in gevangenschap wel zestig jaar. Tot zijn zesde jaar krijgt deze krachtige vogel elk jaar een nieuw verenkleed, waardoor zijn leeftijd herkenbaar is aan het verenkleed.

Copyright information for DutKingComments